Hoera! Wij gaan op reis

[ 1 ]HOERA! WIJ GAAN OP REIS [ 2 ] Vacantie, vacantie
O, zaligen tijd.
Van schoolgaan en leeren
zijn wij nu bevrijd.

Vlug op de tram nu
naar het station.

Naar buiten, naar buiten,
hoe lokt er de zon. [ 3 ]Hier staan er de treinen
te kies en te keur.
Voor Haarlem en Zandvoort,
voor Dordrecht en Leur.

Met electra gedreven,
ook oude met stoom.

't Hollen en draven,
't lijkt wel een droom. [ 4 ]We zoeken een plaatsje
heel dicht vooraan.
Om, 't is maar verbeelding
wat harder te gaan.

Hoe hunkeren de hartjes
naar strand en naar zee.
De golven, de duinen,
de goudblonde ree. [ 5 ]Het bootje, dat voert ons
in een breede baan,
om de machtige stoomer
van den Oceaan.

Hu, daarop te varen
naar Oost en naar West,

te ank'ren, te wand'len
in een vreemde vest! [ 6 ]We trekken door bergen,
langs een spiegelglad meer.

En gaan met een zeilboot
fijn heen en weer. [ 7 ]Boven is het sneeuwland
in 't verre verschiet.

Tja, dat zien wij wel 's winters,
maar 's zomers toch niet. [ 8 ]Langs de velden, akkers
vliegt de wagen heen.
Angstigjes kijken we
naar 't dorp beneen.

Stel eens, dat de wagen
naar beneden viel.
Maar, dat zal heusch niet gaan,
Vader zit aan 't wiel. [ 9 ]Zwevend door de bergen
naar de andre top.
Hangend aan een dubble draad
met wat stroom er op.

Al les te genieten
alles wat het geeft.
Al wordt er door ons ook vaak
van de angst gebeefd. [ 10 ]In een vliegmachine zweven wij omhoog.
Boven al de wolken veiligjes en droog.

Zijn wij weer beneden slaken wij een zucht.
Veiliger is het op den grond, dan daar in de lucht [ 11 ]Na een tijd van trekken,
gaan wij voldaan en moe.

In de zijspan van papa
eind'lijk huiswaarts toe.