De Hollandsche Revue/Jaargang 1/Nummer 1/Wereldgeschiedenis

Dit artikel verscheen in De Hollandsche Revue, eerste jaargang, 20 januari 1896, pagina 1 tot en met 8. Het is geschreven door Frans Netscher.



WERELDGESCHIEDENIS.

Einde 1895 en begin 1896.


20 Januari 1896.
Op den 31en December jl. heeft ditmaal het weggaande jaar niet de oogen gerust kunnen sluiten, of, met de handjes gevouwen op het vette buikje, met een tevreden lachje den nieuwen komeling kunnen toelachen. Het liet zorgen na, het had onrust gestookt, wroegingen veroorzaakt, oorlogszaad gestrooid en crisissen verwerkt ; het liet 't internationale volkenverkeer in zorgwekkenden toestand achter en wanneer het een geweten van een eerlijk mensch heeft gehad, dan zal zijn slaap op zijn laatsten levensdag door benauwde droomen verontrust zijn geworden.
In lang was een nieuw geboren jaar niet genoodzaakt geweest, om reeds dadelijk bij zijn geboorte de oogen zóó wijd open te zetten, als dit voor 1896 het geval was. De inhoud van den internationalen brouwketel was aan 't koken geraakt ; op 31 December liep hij reeds bijna over ; en al gingen de staatkundige leiders van het grootste gewicht ook op het deksel zitten, zij leverden geen genoegzaam contrepoids om te beletten, dat de onder hoogen druk staanden stoom er hier en daat langs de randen uit ontsnapte.
De politiek droeg het kleed der rouw. In Turkije en Klein Azië werden dagelijks honderden Christenen vermoord ; Italië verloor eenige duizenden dappere zonen in een overrompeling der Abysseniërs ; Frankrijk vocht in Madagascar meer tegen het klimaat dan tegen de Hovas en moest de kerkhoven vullen met de lijken van krijgslieden, die nog geen schot op den vijand glost hadden ; Spanje voelde zijn krachten meer en meer verlammen in een guerilla-oorlog tegen de opstandelingen op Cuba, die het zelfs ten koste van het bloed zijner landzonen niet onderwerpen kon ; de ontruiming van China en Korea door de Japanners geschiedde met tergende langzaamheid en het oorlogskanon werd nog steeds op Formosa afgevoerd ; Engeland was genoodzaakt een expeditie naar Ashanti te zenden en zijn soldaten door moerassen en koortschbossen te sturen om Koning Prempeh te Comassi op te zoeken ; Engeland en Rusland verkeerden op een gespannen voet, omdat, naar luid van geruchten, de diplomatie te Petersburg een geheim contract met het hof te Peking had gesloten, waarbij het land van den Czaar het recht verkreeg zijn schepen te Port Arthur te ankeren ; de uitdagende en sarcastische toon van de pers aan de Thames had eindelijk een uitbarsting van verantwoording veroorzaakt over Engeland's aanmatiging en landstrooptochten, en Cleveland had aan de wereld bewezen, dat Amerika ook op eigen gezag zaken zou doen onderzoeken, waarbij vermeende Engelsche aanspraken in het spel waren ; in Duitschland werden allerstrengste dwangmaatregelen genomen tegenover politieke partijen, die een anderen gang van zaken en een nieuwen regeeringsvorm wenschten en er werd een geregelde vervolgingsoorlog op touw gezet tegen ieder, die niet in blinde gehoorzaamheid prees wat „am Höchster Stelle" gebeurde ; en eindelijk werden de eerste dagen van het Nieuwe Jaar op pijnlijke wijze verontrust door een strooptocht van een georganiseerde bende Engelsche vrijbuiters, die op tergende wijze de grenzen schond, van een rustig, van rechtswege erkend, onafhankelijk en bevriend land.


De Beurs en de Politiek.


De groote onrust, die op 't oogenblik in gansch de weereld heerscht, is echter geen gevolg van 't doorbreken van een nieuw, grootsch idee, dat de volken gaat bezielen. Het is geen Werelddeel, dat tegen de verdrukking van zijn godsdienst of zijn vrijheid van gedachten verdedigt. Wij leven niet in een tijd als in de Middeleeuwen of in een nadering van de Fransche Revolutie, toen een groote passie door de volken ging of een verheven ideaal te verdedigen was ; ook dreigt geen wereldveroveraar als Napoleon de Groote op veroveringen uit te gaan, de grenzen der landen te schenden of de kaart van Europa dooreen te haspelen. Maar een serie motieven van lageren aard ligt ten grondslag aan al die oorlogsopborrelingen, oproeren, woelingen en gistingen.
Het is de Beurs, het zijn de geheime uitvloeisels der diplomatie van speculanten, het is het gift van het Groote Kapitaal, het zijn de aanstokerijen der geldparvenu's van New-York, Londen, Berlijn of Petersburg.
Een suiker-trust te New-York heeft belang bij den opstand op Cuba, ten einde een rijzing in de suikerprijzen te veroorzaken ; daarom ook zenden zij geld aan Maces en de andere hoofden der oproerlingen, om den krijg tegen Spanje te kunnen volhouden en geven het consigne om de suikerplantages te verwoesten ten einde den aanvoer van het product te doen verminderen. Waren er in het betwiste gebied van Venezuela in de laatste jaren geen goudvelden ontdekt, Engeland zou er niet over gedacht hebben, om plotseling uit zijn dommel wakker te worden en aanspraken op het gebied der mijnen te doen gelden. Had men na den vrede van 1881 in de Transvaal geen goudriffen ontdekt, de huurlingen eener maatschappij van Engelsche zwendelaars waren niet over de grenzen getrokken, om zoogenaamde politieke onderdrukten en lichamelijke mishandelden te Johannesburg te hulp te komen. En koesterden de aandeelhouders van eenige Anglo-Chineesche handelsondernemingen en scheepvaartlijnen geen vrees, dat door 't toelaten van Port-Arthur als eindstation van een Russischen spoorweg, dwars door Aziatisch Siberië, de handel van Engelsche in Russische handen zou overgaan, dan zou men er aan de Thames niet tegen protesteeren.
Wil men de politiek vergelijken bij een poppenkast, en de diplomaten bij de met klatergoud beplakte poppen, dan worden de touwtjes getrokken door de hooghoedige en pelsjassige Koningen van de Beurs, die het echte goud in hun zakken doen rammelen.


Venezuela en Engeland.


Het gebeurde in Zuid-Amerika is daar een bewijs van. Toen Engeland indertijd van Spanje een stuk grondgebied tusschen de Orinoco en de Essequebo overnam, zijn de grenzen van deze nieuwe landaanwinst nooit zuiver afgebakend. Wel zijn er af en toe pogingen gedaan om tot een afpaling te komen en werden er Commissïën tot dat doel benoemd (zoo o.a. de Commissie van Shomburgsk, die ook een grensscheiding aan Venezuela voorstelde) maar tot een definitieve regeling was 't nooit gekomen ; de zaak traineerde al jaren en jaren, en geen enkele partij scheen er belang bij te hebben om verandering in den status quo te brengen. Maar daar worden ongelukkigerwijze op het betwiste terrein goudmijnen ontdekt, die zoowel de begeerigheid van Engelsche als van Amerikaansche kapitalisten en en speculanten opwekten. En nu werd men te Londen eensklaps wakker en begon men de reeds zoo lang sluimerende aanspraken op de landen rond de Cuyuni weer op te rakelen. Want 't zou nu de vraag gaan gelden wie de voordeelen van de uitgifte der mijnconcessies zou opsteken, en of die in de zakken van Londenaars of van de geldkringen van Caracas zouden vloeien. Hebzuchtig wilden nu de Kabinetten van beide landen zoo'n groot mogelijk brok van het grondgebied naar zich toe halen, en toen het trotsche, verwaten Engeland met brutalen greep bijna alles in wou pakken en alle vertogen van de Venezolaansche regeering eenvoudig in den wind sloeg, ging men van uit Caracas hulp zoeken te New-York. Cleveland stelde zich gaarne als bemiddelaar beschikbaar en onderwierp den Minister Chamberlain het voorstel om de kwestie tot een onderwerp van arbitrage te maken. Maar Engeland wilde hierin alleen toestemmen, wanneer slechts het grondgebied ten Westen van de Shomburgk-lijn (die nota-bena nooit officieel was vastgesteld en gesanctioneerd) aan het scheidsgerecht zou worden onderworpen, zoodat het overige stuk al vast stilzwijgend als Engelsch eigendom zou zijn erkend.


Cleveland en Monroe.


De hebzuchtige laatdunkendheid tegenover de aanspraken van een kleiner volk, waarvan het niets te duchten had, werd Cleveland nu ook te kras. En ineens deed hij de Monroe-leer: Amerika voor de Amerikanen en geen inmenging van Europeesche mogendheden in Amerikaansche aangelegenheden, in haar uiterste consequenties gelden, hierin krachtig gesteund door de chauvinistische nationale partij der Jingo's. Cleveland zou zelfstandig een Commissie van Enquête benoemen, die buiten Engeland om het vraagstuk van het grondgebied zou onderzoeken. En mocht haar rapport ongunstig voor de Engelsche aanspraken luiden, dan zou Amerika weten wat het te doen staat.
De Britsche natie schrok op ; er werd in de pers met groote woorden geschermd en men hief dreigementen en oorlogszuchtige kreten aan ; de vuist werd naar de overzijde van den Oceaan gebald ; maar daar bleef 't ook bij. Cleveland deed alsof hij niets hoorde en zette zijn Commissie in elkaar.
Men maakt er den President een verwijt van, dat hij dit krasse besluit niet genomen heeft uit medelijden over het onrecht aan een klein volk aangedaan of uit trots om de nationale onafhankelijkheid van Amerika in 't licht te stellen, maar dat hij 't juist nù gedaan heeft, om de sympathie van de geheele natie te krijgen en zoodanig zijn kansen te vermeerderen als hij zich straks ten derde male voor den presidentszetel candidaat stelt. En aan dezelfde motieven heeft men ook toegeschreven, dat, nu Amerika's goudvoorraad kleiner wordt en er geld noodig is, men bij het sluiten eener nieuwe leening de dollars niet wil opnemen door tusschenkomst van een syndicaat van bankiers, maar zich rechtstreeks tot de natie heeft gewend om er een nationale zaak: een volksleening van te maken.
Of Cleveland's kansen daardoor zijn verbeterd, is nu nog te vroeg om te bepalen, want het volk heeft nog geen gelegenheid gehad zich uit te spreken, maar wat ook zijn geheime bedoelingen geweest mogen zijn, dit heeft hij er toch mee bereikt: dat Engeland op zijn plaats is gezet, thans weet dat het alleen de baas op de zeeën niet meer is en voortaan ook rekening zal hebben te houden met de handelingen en eischen van eenige andere groote volken op de aarde. Wel zijn de gemoederen bedaard, wel is de onaangename zijde van de Commissie er eenigszins afgenomen door lieden van bekende gematigdheid (o.a. de voorzitter Brewer) te benoemen, wel is het gevaar voor een oorlog tusschen twee groepen van het Anglo-Saksische ras geweken, maar kenschetsend is het einde van 1895 en het begin van 1896 geweest voor de herhaalde fiasco's van Engelands koloniale politiek, zooals in de laatste dagen ook weer in de Transvaal gebleken is.


Succes te Ashanti.


Toch kan de Engelsche koloniale politiek zich met een klein succes in een uithoekje van Afrika verheugen. De expeditie tegen de Ashantijnen bij de Goudkust van Afrika ondernomen, onder het voorgeven, dat naar een humanitair doel gestreefd werd, namelijk het tegengaan van de wreedheden en menschenslachterijen van koning Prempeh, die te Comassi verblijf houdt, maar feitelijk om zich betere verkeerswegen voor den handel naar de binnenlanden te verschaffen, schijnt zonder bloedvergieten te zullen afloopen. Nadat koning Prempeh geweigerd had naar de Goudkust te komen, om den Engelschen gouverneur eene volkomene onderwerping aan te bieden, besloot men uit Engeland eene expeditie onder Scott uit te zenden, om den weerspannigen vorst in zijne hoofdplaats op te zoeken. De Europeesche expeditie zou echter eene voor haar gezondheid en leven gevaarlijken tocht door moerassen en koortsbosschen hebben te maken, zoodat men zelfs vreesde, dat Ashanti het Madagaskar voor Engeland zou worden. Nauwelijks was de expeditie-colonne eenige dagmarschen het binnenland ingedrongen, en had koning Prempeh ondervonden, dat het den zonen Albions ernst was, of hij zond den Engelschen bevelvoerder boden tegemoet, om zijne volkomene onderwerping aan te bieden. Loopt deze veldtocht dus zonder het afvuren der nieuwe Britsche kanonnen af, dan zal Engeland zich toch moeten verzekeren, dat den wreeden Ashantijnen alle verweermiddelen worden ontnomen, daar anders de mogelijkheid niet zou zijn uitgesloten, dat, na het terugkeeren van het expeditiecorps, de achtergebleven troepen hetzelfde lot ondergingen als de Hollanders op Lombok of de Italianen in Abyssinië.


Italië en Abyssinië.


Want ook Italië heeft zijn Tjacra Negara gehad. Een vooruit geschoven colonne van de Italiaansche hoofdmacht, die onder Generaal Baratiere was uitgezonden, om den onwilligen Menelik en andere Abyssinische hoofden te tuchtigen, werd door de vijanden omsingeld en van de 2500 man wisten slechts eenigen het leven te redden. De Italiaansche wapenen moeten dus gewroken worden.
En met een nationale impulsie en een merkwaardige eenstemmigheid van alle politieke partijen, die zich in Italië anders tot den dood toe bevechten, werden onmiddellijk aan de regeering de noodige credieten toegestaan om met den grootst mogelijken spoed versche hulptroepen aan Generaal Baratieri te verstrekken. Eene weigering van Engeland om aan een gedeelte dezer troepen vrijzen doortocht te geven over Engelsch koloniaal grondgebied, om Abyssinië ook uit het Westen te kunnen binnentrekken, heeft wel eenig kwaad bloed tusschen beide volgen gezet, en der Italiaanschen regeering eenige moeielijkheden bij de volvoering van haar plannen in den weg gelegd, maar schijnt haar toch niet te zullen beletten om de voor de Italiaansche eer en het nationaal prestige zoo noodige revanche te nemen. Het schijnt het eenstemmig verlangen bij alle Italiaansche nationalisten te zijn deze expeditie, tot het uiterste te drijven en bloedig wraak te nemen op de Abyssinische horden. Men zal dan ook wel niet rusten, voordat Menelik en de andere hoofden gesneuveld of in handen der Italiaansche troepen gevallen zijn.


Rusland in Turkije.


Behalve de onvermijdelijke moeielijkheden, welke moeten ontstaan door de zich bij Klein-Azië meer en meer naderende grenzen der onder Russisch en Engelsch protectoraat staande staten, is er tusschen de diplomatie te Londen en te Petersburg ook eenige wrijving ontstaan over de Russische spoorwegplannen in Azaitisch Siberië en China. Rusland, dat bezig is, ten koste van millioenen roebels, van het Europeesch grondgebied een reusachtigen spoorweg aan te leggen dwars door Azië, ten einde een afvoerweg te krijgen voor de producten uit zijne Siberische bezittingen, een afvoer, welke thans nog met groote kosten en moeielijkheden door middel van karavanen geschiedt, zoekt naar een nieuwe verschepingshaven op de Oostlijke grens. De eenige daar in zijn bezit zijnde havenplaats is Wladiwostock, dat op het eindpunt der geprojecteerde spoorlijn komt te liggen. Deze haven heeft echter het nadeel van gedurende drie kwart van het jaar door het ijs te zijn ingesloten, en bezit dus als stapel- en uitvoerplaats weinig waarde. Vandaar dat het naar een meer zuidelijk gelegen haven uitziet, welke gedurende langeren tijd open water behoudt, en waarop de handel voor de afvoer zijner producten dus beter staat kan maken. Deze haven, meent zij, in het op Chineesch grondgebied gelegen Port-Arthur gevinden te hebben. Gelukken de onderhandelingen met de regeering te Peking, dan zou men te Petersburg van plan zijn Port-Arthur over Chineesch grondgebied met eene zijmijn aan den grooten Siberischen spoortweg te verbinden. Dit zou natuurlijk ten gevolge hebben, dat de Russische invloed in dit gedeelte van Azië zich zou uitbreiden en dat ik plaats van Engelsche handelaren en Engelsche stoomvaartlijnen, die daat thans het sterkst vertegenwoordigd zijn, de Russische handel en scheepvaart gelegenheid zouden hebben de concurrenten te verdrijven.
Aan het Engelsche Ministerie van Koloniën ziet men daarom deze stappen der Russische diplomaten met leede oogen aan, maar of het haar gelukken zal het energieke Slavische ras er in die streken onder- en uit te houden, en of men daar liever met de Britsche zonen te doen wil hebben, staat, met de treurige voorbeelden der Engelsche koloniale politiek der laatste jaren voor oogen, nog te bezien.


De moorden op de Armeniërs.


Van de omstandigheid, dat door al deze troebelen op verschillende punten der Oude en Nieuwe Wereld de aandacht der Europeesche hoven op andere belangen is geconcentreerd, heeft de Regeering te Constantinopel de laatste weken het meest geprofiteerd. Zij is blijven volharden in haar negatieve politiek van beloven en niets doen, van toezeggen en haar woord niet houden en schijnt meesterlijk de kunst te verstaan om de Mogendheden aan de praat te houden, te profiteeren van hun onderlingen naijver en wantrouwen, en op deze wijze het nemen van een beslissend besluit van dag tot dag uit te stellen. Van de manifestatie der vloten in de Bosphorus heeft men bij Abdul Hamid tot nu toe nog geen succes gehad. De gelijkstelling van Armeniërs en andere Christenen met de Mahomedanen, de administratieve hervormingen in de Armenische provinciën, waartoe zij zich bij internationaal contract tegenover de Mogendheden verbonden had, blijven nog steeds op verwezenlijking wachten. En ondertusschen gaan de Ottomanische gouverneurs voort met het toelaten en aanmoedigen van het plunderen en uitmoorden der Armeniërs en worden nog dagelijks binnen het bereik van het geschut der Europeesche vloot honderden Armeniërs door de wilde horden der Koerden, en zelfs door de zoogenaamd georganiseerde troepen van den Sultan, over den kling gejaagd. Reeds nu zijn 200.000 Armeniërs om het leven gebracht, zijn 20.000 huisgezinnen van al hunne bezittingen beroofd en uit hunne woonplaatsen verdreven, en werden 30.000 Christenen onder bedreiging van het zwaard en het geweer op de meest wreede wijze genoodzaakt tot den Islam over te gaan. Hoe lang zal dat nog duren? Hoe lang zullen de Mogendheden in de Turksche wateren het dwaze komediespel van „manifestatiën" nog voortzetten, en den taaien, sluwen Sultan nog gelegenheid geven, om, als het ware onder haar stilzwijgend toezien, zijn ten hemel schreiende moordpartijen voort te zetten?
In Engeland heeft men in den laatsten tijd voorgesteld om den knoop door te hakken door, bij gezamenlijke overeenkomst, aan Rusland toe te staan met Abdul-Hamid af te rekenen, daar het zoowel in Europa als in Klein-Azië zijne legers op de grenzen heeft om onmiddellijk het Ottomanische rijk binnen te vallen. En waarlijk, wanneer de diplomatie niet spoedig tot overeenstemming kan komen, dan zal dit, desnoods ten koste der uitbreiding van Ruslands invloed in het Oosten, de eenige weg uit deze belachelijke impasse zijn.


De toestand in Frankrijk.


Na het eindigen van den veldtocht op Madagascar, en het optreden van het radicale ministerie Bourgeois, heeft Frankrijk den schijn een tijdperk van inwendige rust en wettelijke activiteit tegemoet te gaan. Wij zeggen „den schijn", want welke verrassingen de vele en woelige politieke partijen en fractiën bij de opening van het Huis der Afgevaardigden de Regeering zullen bereiden, valt moeilijk te voorspellen. Op het oogenblik heeft het Ministerie Bourgeois de sympathie van het groote publiek. Zijn actief handelen zonder aanzien des persoons in zake de schandalen van de ZuiderSpoorwegmaatschappij, waartoe het Ministerie Ribot niet te bewegen was geweest ; het einde, dat het gemaakt heeft, aan de dwaze grap van Arton's onvindbaarheid, die nu achter slot en grendel zit ; de arrestatiën van de bende journalisten, die zich schuldig schijnt te hebben gemaakt aan zwendelarijen en geldafpersingen tegenover den jeugdigen millionair Max Lebaudy ; zijn kort, duidelijk en kranig programma van hervormingen, waarop voorkomt eene progressieve successiebelasting, het zorgen voor oude en invalide werklieden, het invoeren van een nieuwen bestuurstoestand op Madagascar, houdt op het oogenblik de publieke opinie in Frankrijk bezig en geeft voldoende stof voor uiteenloopende beschouwingen. En dàt wil het publiek in Frankrijk ; het wil worden bezig gehouden, verlangt naar variatie, ook van politieke programma's, en heeft behoefte aan onderwerpen, waaraan zijn fantasie en redeneerlust zich te goed kunnen doen. Het is het Ministerie Bourgeois gelukt, dit alles aan de Republikeinen te verschaffen.
Over zijn geheim verbond met Rusland tegenover het Drievoudig Verbond der Mogendheden hoort men tegenwoordig weinig meer, en schijnt men, te oordeelen naar den inhoud der voornaamste Fransche maandbladen zoowat te zijn uitgepraat. Als laatste blijk van het voortbestaan der sympathiebetuigingen der groote Franco-Russische verbroederingsfeesten, worden over en weer nog wel door Russische en Fransche schepen of commissiën herinneringsgeschenken overgebracht, maar dit zijn nog de eenige gelegenheden, waarbij het „Vive la France" en „Vive la Russie" weerklinken.
De nationale bewegelijkheid heeft thans andere voorwerpen om zich mede te occupeeren, en Arton en Bourgeois worden dan ook meer besproken dan Lobanof en Hanotaux.


In den Transvaal.


Cecil Rhodes is een Engelschman, die indertijd als avonturier naar Zuid-Afrika is gegaan ; daar heeft geknoeid, gespeculeerd en op allerlei bekende en onbekende manieren geld verdiend ; daar hij toen begon te bemerken, dat er aan zijn kennis en opvoeding nog heel veel ontbrak, maakte hij een uitstapje naar Engeland, nam lessen in vakken van allernoodzakelijkste kennis en keerde daarop naar Afrika terug. Het oude leventje begon opnieuw ; hij kuipte en knoeide en speculeerde en bracht 't eindelijk zoo ver, dat bij Minister-President van de Kaapkolonie werd. En nu trachtte hij een ideaal te verwezenlijken, dat hem in zijn avontuurlijke drooinen al lang vervolgd had, nml. om al de afzonderlijke en onafhankelijke Staten in de Zuidpunt van Afrika tot één Statenbond te vereenigen, welke, zooals dan van zelf spreken zou, onder Engeland's protectoraat zou komen. De Transvaalsche Republiek was en bleef voor hem een hinderpaal op den weg der verwezenlijking.
Maar behalve een politiek ideaal had hij ook nog een dringend finantieel belang, waarin voorzien moest worden. Hij was ook aandeelhouder van de Chartered Company, een zwendel-maatschappij, die van uitzuiging van inlanders, afpersing van mijnconcessies en gegoochel met „shares" leefde. Aanzienlijke Engelanders, als de Hertog van Fife, de Minister Chamberlain e.a. waren er ook in betrokken. Maar finantieel ging 't deze