Horatius/Carmina/1, 6
"Dapper overwinnaar van de vijand": zo zal Varius je prijzen
in zijn verzen -- hij, de zwaan van 't episch vers, weléér Homeros' schepping.
Alle wapenfeiten die vechtgrage soldaten onder jouw bevel
op schip of paard presteerden zal hij wel vermelden.
Ik probeer het niet, Agrippa, versgewijs jouw daden te beschrijven;
ook de erge wrok van Peleus' zoon (die van toegeven niet wou weten)
en de reizen over zee van sluwe held Odysseus: niets voor mij hoor;
evenmin de grimmige familie van Pelops.
Mijn pen is te eenvoudig voor zo verheven zaken, zolang pudeur,
en zolang de Muze die mijn lier beheerst (geen instrument van oorlog),
niet toelaat dat ik met mijn zwak talent 't succes van Caesar (wat een man !)
én jouw succes verdiende lof ontneem (een misdaad !).
Wie anders nog zou Mars-met-stalen-harnas, zoals het moet, beschrijven,
wie anders zou Meriones (van 't stof bij Troje zwart) waardig eren,
wie anders (dan Varius) zou passend de lof van Tydeus' zoon zingen
(die met Pallas' steun de strijd met 't godenvolk aankon) ?