Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Artificio

Ar­te. Konst Ar­ti­fi­cio of Konst-stuck’ door Ce­sa­re Ri­pa Vir­tu del Ani­mo & del Cor­po. […]
Afkomstig uit Cesare Ripa et al. (1644) Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants, Amstelredam: Dirck Pietersz Pers, p. 259-260. Publiek domein.
[ 259 ]

Artificio of Konst-ſtuck.

EEn Man koſtelijck gekleet en ſeer konſtigh gemaeckt, hebbende de rechter hand op een Meule of Windaes, wijſende met de voorſte vinger van de ſlincker hand op een korf, die ter ſijden ſtaende, vol Byen is. Waer van men oock verſcheyden Byen boven dit werck in de locht ſiet vliegen.
Konſtigh en eedel wort hy gekleet, om dat de konſt door haer ſelven eedel is, die men oock de tweede Natuyre kan heeten.
Hy wort gemaelt de rechter hand op een windaes of Vijſel te hebben, weſende ’t ſelve een inſtrument, ’t welck van de konſt door Menſchlijcke naerſticheyd gevonden zijnde, ſeer verre de Natuyre overtreft, doende met weinigh kracht ſeer groot geweld. Antiphanes de Poeet verhaelt in ſeeker gedicht waer van Ariſtoteles in zijne Mechanica of konſtwercken leert, dat wy door de konſt die dingen te boven gaen, waer tegen de Natuyre van de ſake ſelve ſchijnt te ſtrijden, want men beweegt daer mede ſware gebouwen van hare plaetſen, doende door Windaeſen, Vyſels, Dommekrachten, en Heyblocken wonderlijck geweld.

De Byekorf worter geſtelt, om dat deſe dierkens een beeldeniſſe van een konſt-ſtuck en van de naerſtigheyt zijn. Waer over Salomon ſeer wel ſeyt, Gae totte Byen en leer van haer hoe beſige werckſters zy zijn. Virgilius beschrijft oock ſeer wijtloopigh het konſt-ſtuck en de naerſtigheyt vande Byen in zijn eerſte boeck van Æneas, en overvloediger in zijn vierde Georgica of boerewerck, daer toe ick den Leeſer wijſe: want het ſoude anders te langh vallen. Derhalven ſal ’t genoegh zijn te ſeggen, dat wy willende van ’t konſt-ſtuck en van de [ 260 ]natuyrlijcke naerſtigheyt der Byen ſpreken, alleen verhaelen, hoe Virgilius zijnen Mæcenas noodight, dat hy van deſe ſtoffe ſoude horen ſingen, als van een wonderlijcke en groote ſaecke.

Mæcenas ſchou dit wonder aen,
Der lichte Dierkens, die beſtaen,
Den Vorst en Princen voor te ſchrijven,
Om leeren ’t Volck de ord’ en tucht,
Met wackerheyt, om ſteets ter vlucht,
Den Vyand van haer ſchans te drijven.