Inhuldigingsrede koning Willem-Alexander
De toespraak die koning Willem-Alexander der Nederlanden bij zijn inhuldiging uitsprak in de Nieuwe Kerk in Amsterdam:
Inhuldigingsrede 30 april 2013 | |
Auteur | Willem-Alexander der Nederlanden |
Genre(s) | Toespraak |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 30 april 2013 |
Bron | officiële website Koninklijk Huis |
Auteursrecht | Publiek domein |
Meer over Inhuldigingsrede 30 april 2013 op Wikipedia |
Leden van de Staten-Generaal,
Vandaag ben ik naar uw verenigde vergadering gekomen om als uw koning te worden beëdigd en ingehuldigd. Als gekozen volksvertegenwoordigers bent u daartoe hier, in de hoofdstad, bijeen. Dit symboliseert onze constitutionele verhoudingen.
In de loop van twee eeuwen is het Nederlandse koningschap onlosmakelijk verbonden geraakt met de parlementaire democratie. Deze inhuldiging en de eed die ik straks afleg, bevestigen dat verbond, dat is verankerd in het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet.
Democratie is gestoeld op wederkerig vertrouwen. Vertrouwen van burgers in hun overheid. Een overheid die zich aan het recht gebonden weet en perspectieven biedt. Maar ook vertrouwen van de overheid in haar burgers. Burgers die zich medeverantwoordelijk weten voor het algemeen belang en opkomen voor elkaar. Alle publieke ambtsdragers, of ze nu gekozen zijn, benoemd of aangewezen, hebben aan dat vertrouwen hun bijdrage te leveren. Zó wordt de democratie onderhouden.
"In het winnen van wederkerig vertrouwen ligt een voortdurende opgave, in het klein en in het groot." Dat zei mijn moeder in haar laatste kersttoespraak als koningin. Drieëndertig jaar lang heeft zij vertrouwen gegeven en het haar gegeven vertrouwen niet beschaamd. Dat is de basis van haar gezag. Zij stond voor de waarden die in de Grondwet zijn verankerd en waaraan zij zich op 30 april 1980 plechtig had verbonden. Zij gaf daaraan uiting als zij dat nodig vond. Want het feit dat de koning geen politieke verantwoordelijkheid heeft, betekent niet dat hij geen eigen verantwoordelijkheid draagt. Anders zou de eed, die ook ik zo dadelijk in deze verenigde vergadering zal afleggen, betekenisloos zijn.
Lieve moeder,
U was koningin in het volle bewustzijn van de verantwoordelijkheden die daarmee verbonden zijn. De plichten van uw ambt was u volkomen toegewijd. Maar u was ook dochter, echtgenote, hoofd van de familie en moeder. Aan elk van die verantwoordelijkheden wilde u eveneens ten volle recht doen. Dat leidde soms tot innerlijke spanningen. Maar u wist uw vele plichten bijeen te brengen in een bezield verband. Op u werd nooit vergeefs een beroep gedaan. Ook in dagen van persoonlijke droefheid was u op de meest liefdevolle wijze een betrouwbare steun voor ons allemaal.
Geholpen door mijn vader heeft u als koningin uw eigen stijl ontwikkeld. Vluchtige populariteit was niet het kompas waarop u reisde. U hield een stabiele en zuivere koers aan omdat u wist in een lange traditie te staan. Rustig te midden van de woelige baren.
Ik treed in uw voetsporen. Van mijn ambt heb ik een helder beeld. 'Wat de toekomst brengen moge', weet geen mens. Maar waarheen het pad ook leidt en hoe ver het ook voert, uw wijsheid en uw warmte draag ik met mij mee.
Ik weet dat ik de gevoelens van velen in Nederland en de Caraïbische delen van ons koninkrijk vertolk als ik zeg: dank u voor de vele mooie jaren waarin wij u als onze koningin mochten hebben!
Iedere koning geeft een eigen invulling aan het ambt. Hij is een andere persoon, in een andere tijd. Het koningschap is niet statisch. Binnen onze staatsrechtelijke regels heeft het zich steeds kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Die ruimte hebben ministers en Staten-Generaal de koning ook geboden.
Tegelijkertijd is het koningschap een symbool van continuïteit en gezamenlijkheid. Het is een directe verbinding met ons staatkundig verleden, het tapijt van onze geschiedenis waaraan ook wij vandaag gemeenschappelijk verder weven. In de geschiedenis vinden we de verankering van de waarden die we delen. Eén van die waarden betreft de dienende rol van de koning. De koning bekleedt zijn ambt ten dienste van de gemeenschap. Dat diepgewortelde besef werd al in 1581 door de Staten-Generaal vastgelegd in het Plakkaat van Verlatinghe, de geboorteacte van wat later Nederland is geworden.
Ik treed aan in een periode dat velen in het koninkrijk zich kwetsbaar en onzeker voelen. Kwetsbaar in hun werk of in hun gezondheid. Onzeker over hun inkomen of over hun leefomgeving. Dat kinderen het beter krijgen dan hun ouders, lijkt minder vanzelfsprekend dan vroeger.
Ieder voor zich lijken we weinig greep te hebben op ontwikkelingen die ons leven beïnvloeden. Onze kracht ligt dan ook niet in afzondering, maar in samenwerking. Als familie. Als vrienden. Als bewoners van een straat of buurt. Als burgers van ons koninkrijk. En als bewoners van deze aarde, die zich geconfronteerd zien met tal van opgaven die alleen in internationaal verband zijn op te lossen.
Eenheid èn verscheidenheid. Eigenheid èn aanpassingsvermogen. Besef van de waarde van tradities èn nieuwsgierigheid naar wat de toekomst brengt. Die kenmerken hebben ons in de loop van onze geschiedenis gemaakt tot wie we zijn.
De drang om grenzen te verkennen en liefst te verleggen, heeft ons vèr gebracht. Vijf bijzondere landgenoten staan daarvoor symbool. Zij vervullen hier, vandaag, een traditionele rol, maar zijn tegelijkertijd een levend bewijs van waartoe wij in staat zijn.
Achter hen staan honderdduizenden anderen die zich op hun eigen manier onderscheiden. Ook hun inzet is onmisbaar. De hoop van ons land schuilt in het samenspel van al die mensen, met hun talenten, klein en groot. Vindingrijkheid, ijver en openheid zijn al eeuwenlang onze kracht. Daarmee hebben wij de wereld veel te bieden.
Als koning wil ik mensen aanmoedigen om actief gebruik te maken van de mogelijkheden die ze hebben. Hoe groot de verscheidenheid ook is, hoe verschillend onze overtuigingen en dromen ook mogen zijn, waar onze wieg ook stond, in het koninkrijk der Nederlanden mag iedereen zijn stem laten horen en op voet van gelijkwaardigheid méébouwen.
Met trots zal ik het koninkrijk vertegenwoordigen en helpen nieuwe kansen te ontdekken. Ik wil verbindingen leggen, verbanden signaleren en uitdragen wat ons, Nederlanders, verenigt, ook in tijden van grote vreugde en bij diep verdriet. Zo kan ik als koning het wederkerig vertrouwen tussen burgers en hun overheid verstevigen, de democratie onderhouden en het algemeen belang dienen.
Ik aanvaard dit ambt met dankbaarheid. Dankbaar voor de opvoeding die mijn ouders mij hebben gegeven en voor de ruimte die ik heb gekregen om me op dit ambt voor te bereiden. Velen hebben mij met raad en daad geholpen; hun allen zeg ik dank.
Achtereenvolgende kabinetten, daarbij gesteund door de Staten-Generaal, hebben mij de mogelijkheid gegeven een eigen rol te spelen op verschillende werkterreinen. Daardoor heb ik veel kunnen doen in en voor Nederland. Dat werk heeft me bewust gemaakt van wat ik in mijn positie kan betekenen. Het heeft me ook de kans gegeven een grondig inzicht te verwerven in onderwerpen die fundamenteel zijn voor ons land, zoals een verantwoorde omgang met water.
Nationale en internationale ervaringen hebben mij gevormd tot wie ik ben. Met vertrouwen durf ik tegen mezelf en tegen de wereld te zeggen: ik aanvaard dit ambt met overtuiging. Daarbij besef ik hoe intens gelukkig ik ben met de steun van mijn vrouw, Máxima. Zij is zich bewust van de persoonlijke begrenzing die haar positie soms van haar vraagt. Zij heeft ons land omarmd en is Nederlandse onder de Nederlanders geworden. Ten volle is zij bereid haar vele capaciteiten in dienst te stellen van mijn koningschap en ons aller koninkrijk.
Leden van de Staten-Generaal,
Vandaag bevestigen we tegenover elkaar onze wederkerige verantwoordelijkheden en verplichtingen. Het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet zijn ons gemeenschappelijke fundament. In goede en in minder goede jaren mogen we daarop verder bouwen in het volle vertrouwen dat we samen met opgeheven hoofd de toekomst tegemoet kunnen treden.
Vanuit die overtuiging wil ik me als koning inzetten met alle krachten die mij gegeven zijn.
Ik zweer aan de volkeren van het koninkrijk dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.
Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van het koninkrijk met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de vrijheid en de rechten van alle Nederlanders en alle ingezetenen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten mij ter beschikking stellen, zoals een goed en getrouw koning schuldig is te doen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!