Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie

Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie

Type Multilateraal
Ondertekening 7 maart 1966 in New York
Inwerkingtreding 4 januari 1969
Brontaal Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans
Vertaling Nederlands
Leden 177 (04 nov 15)
Bron Wetten.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie op Wikipedia

Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie

bewerken

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,

Overwegende, dat het Handvest der Verenigde Naties is gegrondvest op de beginselen van de waardigheid en de gelijkheid van alle mensen, en dat alle Lid-Staten zich plechtig hebben verbonden om, in samenwerking met de organisatie, gemeenschappelijk en elk voor zich te streven naar de verwezenlijking van een der doelstellingen van de Verenigde Naties, namelijk te bevorderen en aan te moedigen dat de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ten aanzien van allen overal ter wereld daadwerkelijk worden geëerbiedigd zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst,

Overwegende, dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens plechtig verkondigt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren en dat een ieder aanspraak heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden vermeld, zonder enig onderscheid, in het bijzonder wat betreft ras, huidskleur of nationale afkomst,

Overwegende, dat alle mensen gelijk zijn voor de wet en aanspraak hebben op gelijke bescherming door de wet tegen elke vorm van discriminatie en tegen elke vorm van aanzetting daartoe,

Overwegende, dat de Verenigde Naties het kolonialisme en alle daarmede samengaande praktijken van rassenscheiding en rassendiscriminatie, ongeacht de vorm waarin en de plaats waar deze voorkomen, hebben veroordeeld en dat in de Verklaring inzake het verlenen van onafhankelijkheid aan gekoloniseerde landen en volkeren van 14 december 1960 (Resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering) de noodzaak hieraan terstond en onvoorwaardelijk een einde te maken, werd bevestigd en plechtig verkondigd,

Overwegende, dat in de Verklaring van de Verenigde Naties van 20 november 1963 (Resolutie 1904 (XVIII) van de Algemene Vergadering) inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie de noodzaak van onmiddellijke uitbanning van alle vormen en uitingen van rassendiscriminatie over de gehele wereld en van het verzekeren van begrip en eerbied voor de waardigheid van de mens plechtig wordt bevestigd,

Ervan overtuigd, dat elke leer die uitgaat van de superioriteit van een bepaald ras, wetenschappelijk onjuist, op zedelijke gronden verwerpelijk en sociaal onrechtvaardig en gevaarlijk is, en dat rassendiscriminatie nergens, noch op theoretische, noch op praktische gronden, te verdedigen is,

Opnieuw bevestigend dat discriminatie tussen mensen op grond van ras, huidskleur of etnische afstamming een belemmering vormt voor vriendschappelijke en vreedzame betrekkingen tussen de naties, en de vrede en veiligheid tussen de volkeren en de goede verstandhouding tussen de mensen, ook binnen een en dezelfde Staat, kan verstoren,

Ervan overtuigd, dat het bestaan van scheidsmuren tussen de rassen indruist tegen de idealen van elke mensengemeenschap,

Verontrust door de uitingen van rassendiscriminatie die nog in verschillende delen van de wereld kunnen worden waargenomen en door het beleid van sommige regeringen dat is gebaseerd op superioriteit van ras of op rassenhaat, zoals de apartheidspolitiek of een andere politiek van rassenscheiding,

Vastbesloten alle maatregelen te nemen die nodig zijn om snel een einde te maken aan alle vormen en alle uitingen van rassendiscriminatie, alsook op rassendiscriminatie berustende leerstellingen en praktijken te voorkomen en te bestrijden, ten einde een betere verstandhouding tussen de rassen te bevorderen en een internationale samenleving op te bouwen waarin zich geen enkele vorm van rassenscheiding en rassendiscriminatie voordoet,

Gelet op het Verdrag betreffende discriminatie in beroep en beroepsuitoefening, dat in 1958 is aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie en op het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs, dat in 1960 is aangenomen door de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,

Verlangend uitvoering te geven aan de beginselen, neergelegd in de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en te bewerkstelligen dat daarop gerichte praktische maatregelen op zo kort mogelijke termijn worden aanvaard,

Zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

  • 1. In dit Verdrag wordt onder „rassendiscriminatie” verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft de erkenning, het genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid, van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied, of op andere terreinen van het openbare leven, teniet te doen of aan te tasten, dan wel de tenietdoening of aantasting daarvan ten gevolge heeft.
  • 2. Dit Verdrag is niet van toepassing op vormen van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur die door een Staat die partij is bij dit Verdrag in acht worden genomen tussen onderdanen en niet-onderdanen.
  • 3. Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat de wettelijke bepalingen van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, voor zover deze bepalingen op nationaliteit, staatsburgerschap of naturalisatie betrekking hebben, daardoor op enigerlei wijze worden aangetast, mits zij geen discriminatie inhouden ten aanzien van een bepaalde nationaliteit.
  • 4. Bijzondere maatregelen die uitsluitend zijn genomen voor de behoorlijke ontwikkeling van bepaalde rasgemeenschappen, etnische groepen of personen die bescherming behoeven om hun een gelijk genot of de gelijke uitoefening van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te verzekeren, worden niet als rassendiscriminatie aangemerkt, mits deze maatregelen niet tot gevolg hebben dat voor verschillende rasgemeenschappen afzonderlijke rechten in stand worden gehouden en zij niet van kracht blijven nadat de oogmerken waarmede zij zijn genomen, zijn bereikt.

Artikel 2

  • 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag veroordelen rassendiscriminatie en nemen de verplichting op zich onverwijld en met alle daarvoor in aanmerking komende middelen een beleid te zullen voeren dat erop is gericht alle vormen van rassendiscriminatie uit te bannen en een goede verstandhouding tussen alle rassen te bevorderen en, met het oog daarop:
    • (a) neemt elke Staat die partij is bij dit Verdrag de verplichting op zich, noch incidenteel, noch in het algemeen rassendiscriminatie toe te passen met betrekking tot personen, groepen personen of instellingen en erop toe te zien dat alle overheidsorganen en openbare instellingen, op nationaal en plaatselijk niveau, in overeenstemming met deze verplichting handelen;
    • (b) neemt elke Staat die partij is bij dit Verdrag de verplichting op zich rassendiscriminatie, ongeacht de personen of organisaties die deze toepassen, niet te zullen aanmoedigen, verdedigen of steunen;
    • (c) neemt elke Staat die partij is bij dit Verdrag doeltreffende maatregelen om het door de overheid zowel op nationaal als plaatselijk niveau gevoerde beleid aan een onderzoek te onderwerpen en de wetten en voorschriften die tot rassendiscriminatie kunnen leiden of deze kunnen doen voortbestaan, te wijzigen, af te schaffen of nietig te verklaren;
    • (d) verbiedt elke Staat die partij is bij dit Verdrag met alle daarvoor in aanmerking komende middelen, met inbegrip, zo nodig, van wetgevende maatregelen, door personen, groepen of organisaties bedreven rassendiscriminatie, en maakt daaraan een einde;
    • (e) neemt elke Staat die partij is bij dit Verdrag de verplichting op zich, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, organisaties en bewegingen die voorstander zijn van integratie en waarin verschillende rassen zijn vertegenwoordigd steun te verlenen, de toepassing van andere middelen waarmede de scheidsmuren tussen de rassen kunnen worden geslecht te stimuleren, en zich te keren tegen alles wat rassenscheiding in de hand zou kunnen werken.
  • 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen, indien de omstandigheden dit vereisen, op sociaal, economisch, cultureel en ander gebied, bijzondere en concrete maatregelen ter verzekering van de behoorlijke ontwikkeling of bescherming van bepaalde rasgemeenschappen of daartoe behorende personen, ten einde hen de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volledig en gelijkelijk te doen genieten. Deze maatregelen mogen, nadat de oogmerken waarmede zij waren genomen, zijn bereikt, in geen geval de instandhouding van ongelijke of afzonderlijke rechten voor verschillende rasgemeenschappen tot gevolg hebben.

Artikel 3

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag veroordelen in het bijzonder rassenscheiding en apartheid en nemen de verplichting op zich op onder hun rechtsmacht vallende grondgebieden alle uitingen van dien aard te voorkomen, te verbieden en uit te bannen.

Artikel 4

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag veroordelen alle propaganda en alle organisaties die berusten op denkbeelden of theorieën die uitgaan van de superioriteit van een bepaald ras of een groep personen van een bepaalde huidskleur of etnische afstamming, of die trachten rassenhaat en rassendiscriminatie in enige vorm te rechtvaardigen of te bevorderen, en nemen de verplichting op zich onverwijld positieve maatregelen te nemen die erop zijn gericht aan elke vorm van aanzetting tot of aan elke uiting van een zodanige discriminatie een einde te maken en met het oog daarop, met inachtneming van de beginselen vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van de rechten die uitdrukkelijk worden genoemd in artikel 5 van dit Verdrag, onder andere:

  • (a) strafbaar bij de wet te verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot rassendiscriminatie, zomede alle daden van geweld of aanzetting daartoe, die zijn gericht tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming, alsook het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten, waaronder begrepen de financiering daarvan;
  • (b) organisaties, alsook georganiseerde en alle andere propaganda-activiteiten die rassendiscriminatie in de hand werken en daartoe aanzetten, onwettig te verklaren en te verbieden, en deelneming aan zodanige organisaties of activiteiten als strafbaar bij de wet aan te merken;
  • (c) niet toe te staan dat overheidsorganen of overheidsinstellingen, hetzij op nationaal, hetzij op plaatselijk niveau, rassendiscriminatie bevorderen of daartoe aanzetten.

Artikel 5

Overeenkomstig de fundamentele verplichtingen vervat in artikel 2 van dit Verdrag nemen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag de verplichting op zich rassendiscriminatie in al haar vormen te verbieden en uit te bannen en het recht van een ieder, zonder onderscheid naar ras, huidskleur of nationale of etnische afstamming, op gelijkheid voor de wet te verzekeren, in het bijzonder wat het genot van de navolgende rechten betreft:

  • (a) het recht op gelijke behandeling door de rechterlijke instanties en alle andere organen die zijn belast met de rechtsbedeling;
  • (b) het recht op persoonlijke veiligheid en bescherming door de Staat tegen geweld of lichamelijk letsel, hetzij toegebracht door overheidsdienaren, hetzij door enige andere persoon, groep of instelling;
  • (c) de politieke rechten, in het bijzonder het recht deel te nemen aan verkiezingen - het actieve en passieve kiesrecht -, dat wordt uitgeoefend op grond van een algemeen en gelijk kiesrecht, het recht deel te nemen aan de Regering, alsmede aan het bestuur van het land op elk niveau, en op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de landsbediening;
  • (d) andere burgerrechten, met name:
    • (i) het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te verblijven binnen de grenzen van een Staat;
    • (ii) het recht elk land, ook het eigen land, te verlaten en naar het eigen land terug te keren;
    • (iii) het recht op een nationaliteit;
    • (iv) het recht te huwen en zich een echtgenoot te kiezen;
    • (v) het recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij te zamen met anderen;
    • (vi) het recht te erven;
    • (vii) het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst;
    • (viii) het recht op vrijheid van mening en meningsuiting;
    • (ix) het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging;
  • (e) economische, sociale en culturele rechten, met name:
    • (i) het recht op arbeid, op vrije keuze van arbeid, op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden, op bescherming tegen werkloosheid, op een gelijk loon voor gelijke arbeid, op rechtvaardige en gunstige beloning;
    • (ii) het recht vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten;
    • (iii) het recht op huisvesting;
    • (iv) het recht op openbare gezondheidszorg, geneeskundige verzorging, sociale zekerheid en sociale diensten;
    • (v) het recht op onderwijs en opleiding;
    • (vi) het recht op gelijke deelneming aan culturele activiteiten;
  • (f) het recht van toegang tot elke plaats of dienst bestemd voor gebruik door het publiek, zoals vervoermiddelen, hotels, restaurants, café's, theaters en parken.

Artikel 6

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag verzekeren een ieder binnen hun rechtsgebied doeltreffende bescherming en rechtsmiddelen, door tussenkomst van de bevoegde nationale rechterlijke instanties en andere overheidsinstellingen, tegen elke uiting van rassendiscriminatie waardoor hij, in strijd met dit Verdrag, wordt aangetast in zijn rechten als mens en zijn fundamentele vrijheden, zomede in zijn recht zich tot deze rechterlijke instanties te wenden ter verkrijging van een billijke en afdoende schadeloosstelling of genoegdoening voor alle door hem geleden schade die het gevolg is van een zodanige discriminatie.

Artikel 7

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen de verplichting op zich onverwijld doeltreffende maatregelen te nemen, met name op het gebied van onderwijs, opvoeding, cultuur en voorlichting, met het oog op de bestrijding van vooroordelen die tot rassendiscriminatie leiden, en het bevorderen van begrip, verdraagzaamheid en vriendschap tussen volken en ras gemeenschappen of etnische groepen, alsook met het oog op het uitdragen van de doelstellingen en beginselen van het Handvest der Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en van dit Verdrag.

DEEL II

bewerken

Artikel 8

  • 1. Er wordt een Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie ingesteld (hierna te noemen de Commissie), die zal bestaan uit achttien deskundigen van hoog zedelijk aanzien en erkende onpartijdigheid, die door de Staten die partij zijn bij dit Verdrag uit hun onderdanen worden gekozen; zij treden op in hun persoonlijke hoedanigheid, terwijl rekening wordt gehouden met een billijke geografische verdeling en met de vertegenwoordiging van de verschillende beschavingsvormen en de belangrijkste rechtsstelsels.
  • 2. De leden van de Commissie worden bij geheime stemming gekozen uit een lijst van door de Staten die partij zijn bij dit Verdrag voorgedragen personen. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag kan uit zijn eigen onderdanen één persoon voordragen.
  • 3. De eerste verkiezing wordt gehouden zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zendt ten minste drie maanden voor de datum van elke verkiezing de Staten die partij zijn bij dit Verdrag een brief waarin hun wordt verzocht binnen twee maanden een voordracht te doen. De Secretaris-Generaal stelt een alfabetische lijst op van alle aldus voorgedragen personen, onder vermelding van de Staten die hen hebben voorgedragen en legt deze voor aan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag.
  • 4. Verkiezing van de leden van de Commissie heeft plaats op een door de Secretaris-Generaal op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties te beleggen vergadering van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag. Op die vergadering, waarvoor twee derde van het aantal Staten die partij zijn bij dit Verdrag een quorum vormen, zijn die voorgedragen personen in de Commissie gekozen, die het grootste aantal stemmen op zich verenigen en die een volstrekte meerderheid verkrijgen van de stemmen van de aanwezige vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag die hun stem uitbrengen.
  • 5.
    • (a) De leden van de Commissie worden gekozen voor een tijdvak van vier jaar. De ambtstermijn van negen van de bij de eerste verkiezing gekozen leden loopt evenwel na twee jaar af; onmiddellijk na de eerste verkiezing worden deze negen leden bij loting aangewezen door de voorzitter van de Commissie.
    • (b) Om te voorzien in tussentijds ontstane vacatures benoemt de Staat die partij is bij dit Verdrag wiens deskundige niet langer optreedt als lid van de Commissie uit zijn onderdanen een andere deskundige, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Commissie.
  • 6. De onkosten die de leden van de Commissie maken in de uitoefening van hun functie als lid van de Commissie, zijn voor rekening van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag.

Artikel 9

  • 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen de verplichting op zich aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, ter bestudering door de Commissie, een verslag over te leggen betreffende de wetgevende, gerechtelijke, bestuurlijke of andere maatregelen die zij hebben genomen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag, en wel (a) binnen een jaar nadat het Verdrag voor de desbetreffende Staat in werking is getreden; en (b) vervolgens eenmaal in de twee jaar en telkens wanneer de Commissie dit verzoekt. De Commissie kan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag nadere inlichtingen vragen.
  • 2. De Commissie brengt jaarlijks, door tussenkomst van de Secretaris-Generaal, aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties verslag uit over haar werkzaamheden en kan voorstellen en algemene aanbevelingen doen, gebaseerd op de bestudering der van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag ontvangen verslagen en inlichtingen. Deze voorstellen en algemene aanbevelingen worden, te zamen met eventueel commentaar daarop van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, aan de Algemene Vergadering voorgelegd.

Artikel 10

  • 1. De Commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast.
  • 2. De Commissie kiest haar functionarissen voor een tijdvak van twee jaar.
  • 3. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verschaft het secretariaat van de Commissie.
  • 4. De vergaderingen van de Commissie worden gewoonlijk op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties gehouden.

Artikel 11

  • 1. Indien een der Staten die partij zijn bij dit Verdrag van oordeel is dat een andere Staat die partij is bij dit Verdrag de bepalingen van dit Verdrag niet uitvoert, kan hij de aandacht van de Commissie daarop vestigen. De Commissie brengt deze mededeling vervolgens ter kennis van de betrokken Staat die partij is bij dit Verdrag. De ontvangende Staat legt de Commissie binnen drie maanden een schriftelijke uiteenzetting of verklaring voor, ter toelichting van de zaak, en deelt haar mede welke maatregelen eventueel door die Staat bij wijze van correctie zijn genomen.
  • 2. Indien de aangelegenheid niet binnen zes maanden na ontvangst door de ontvangende Staat van de eerste kennisgeving ten genoegen van beide Partijen is geregeld, hetzij door bilaterale onderhandelingen, hetzij langs andere hun openstaande wegen, heeft elk der beide Staten het recht de zaak wederom aan de Commissie voor te leggen, door daarvan zowel aan de Commissie als aan de andere Staat kennis te geven.
  • 3. De Commissie behandelt een overeenkomstig het tweede lid van dit artikel te harer kennis gebrachte zaak nadat zij zich ervan heeft overtuigd dat, in overeenstemming met de algemeen aanvaarde beginselen van het internationale recht, in de desbetreffende zaak alle nationale rechtsmiddelen zijn aangewend en uitgeput. Deze regel geldt niet, indien het aanwenden van deze rechtsmiddelen een onredelijk lange tijd in beslag neemt.
  • 4. De Commissie kan, wanneer een zaak te harer kennis wordt gebracht, de betrokken Staten die partij zijn bij dit Verdrag verzoeken, haar verdere op de zaak betrekking hebbende inlichtingen te verschaffen.
  • 5. Wanneer een zaak uit hoofde van dit artikel bij de Commissie in onderzoek is, hebben de belanghebbende Staten die partij zijn bij dit Verdrag het recht een vertegenwoordiger te zenden, die, zonder dat hij stemrecht heeft, voor de duur van het onderzoek deelneemt aan de behandeling van deze zaak door de Commissie.

Artikel 12

  • 1.
    • (a) Nadat de Commissie alle inlichtingen die ze nodig oordeelt heeft bijeengebracht en geverifieerd, benoemt de voorzitter een Conciliatiecommissie ad hoc, bestaande uit vijf personen die lid van de Commissie kunnen zijn. De leden van de Conciliatiecommissie worden benoemd met unanieme instemming van de partijen bij het geschil; de betrokken Staten kunnen van haar goede diensten gebruik maken om, op basis van eerbiediging van de bepalingen van dit Verdrag, tot een minnelijke schikking van de zaak te komen.
    • (b) Indien de partijen bij het geschil niet binnen drie maanden overeenstemming bereiken met betrekking tot de samenstelling van de gehele Conciliatiecommissie of een deel ervan, worden de leden van de Conciliatiecommissie ten aanzien van wie de partijen bij het geschil geen overeenstemming hebben bereikt, bij geheime stemming met een twee derde meerderheid door de Commissie uit haar eigen leden gekozen.
  • 2. De leden van de Conciliatiecommissie treden op in hun persoonlijke hoedanigheid. Zij mogen niet de nationaliteit bezitten van de partijen bij het geschil of van een Staat die geen partij is bij dit Verdrag.
  • 3. De Conciliatiecommissie kiest haar eigen Voorzitter en stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast.
  • 4. In het algemeen worden de vergaderingen van de Conciliatiecommissie gehouden op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties of op een door de Conciliatiecommissie te bepalen geschikte andere plaats.
  • 5. Het overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, derde lid, van dit Verdrag verschafte secretariaat staat eveneens ten dienste van de Conciliatiecommissie, telkens wanneer bij een geschil tussen Staten die partij zijn bij dit Verdrag een Conciliatiecommissie in het leven wordt geroepen.
  • 6. De partijen bij het geschil dragen een gelijk deel van alle onkosten van de leden van de Conciliatiecommissie overeenkomstig door de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties te verstrekken ramingen.
  • 7. De Secretaris-Generaal heeft de bevoegdheid zo nodig de onkosten van de leden van de Conciliatiecommissie te vergoeden, alvorens, overeenkomstig het bepaalde in het zesde lid van dit artikel, terugbetaling door de partijen bij het geschil plaatsheeft.
  • 8. De door de Commissie bijeengebrachte en geverifieerde inlichtingen worden ter kennis gebracht van de Conciliatiecommissie; deze kan de betrokken Staten verzoeken nadere op de zaak betrekking hebbende inlichtingen te verstrekken.

Artikel 13

  • 1. Wanneer de Conciliatiecommissie de zaak volledig heeft bestudeerd, legt zij haar bevindingen inzake alle feiten die betrekking hebben op het geschil tussen de partijen neer in een verslag dat tevens de aanbevelingen bevat die zij nuttig oordeelt met het oog op een minnelijke schikking van het geschil; dit verslag legt zij voor aan de voorzitter van de Commissie.
  • 2. De voorzitter van de Commissie brengt het verslag van de Conciliatiecommissie ter kennis van elk der Staten die partij zijn bij het geschil. Deze Staten laten de voorzitter van de Commissie binnen drie maanden weten of zij de in het verslag van de Conciliatiecommissie vervatte aanbevelingen aanvaarden,
  • 3. Na het verstrijken van het in het tweede lid van dit artikel genoemde tijdvak brengt de voorzitter van de Commissie het verslag van de Conciliatiecommissie en de verklaringen van de betrokken Staten die partij zijn bij dit Verdrag ter kennis van de andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag.

Artikel 14

  • 1. Een Staat die partij is bij dit Verdrag kan te allen tijde verklaren dat hij de bevoegdheid erkent van de Commissie mededelingen te ontvangen en te bestuderen die afkomstig zijn van onder zijn rechtsmacht staande personen of groepen personen, die beweren het slachtoffer te zijn van een schending door die Staat die partij is bij dit Verdrag van een of meer der in dit Verdrag genoemde rechten. De Commissie neemt geen mededeling in ontvangst die betrekking heeft op een Staat die partij is bij dit Verdrag die een zodanige verklaring niet heeft afgelegd.
  • 2. Elke Staat die partij is bij dit Verdrag en een verklaring heeft afgelegd als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan binnen zijn nationale rechtsstelsel een orgaan instellen of aanwijzen dat bevoegd is verzoekschriften te ontvangen en te bestuderen afkomstig van onder zijn rechtsmacht staande personen of groepen personen die beweren het slachtoffer te zijn van een schending van een of meer der in dit Verdrag genoemde rechten en die de overige beschikbare lokale rechtsmiddelen hebben uitgeput.
  • 3. Een verklaring die is afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel en de naam van een orgaan dat is ingesteld of aangewezen overeenkomstig het tweede lid van dit artikel worden door de desbetreffende Staat die partij is bij dit Verdrag nedergelegd bij de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties, die daarvan afschriften zendt aan de overige Staten die partij zijn bij dit Verdrag. Een verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken door middel van een daartoe strekkende kennisgeving aan de Secretaris-Generaal, doch een zodanige intrekking is niet van invloed op mededelingen die reeds bij de Commissie aanhangig zijn.
  • 4. Door het overeenkomstig het tweede lid van dit artikel ingestelde of aangewezen orgaan wordt een register van verzoekschriften aangehouden, waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften jaarlijks langs de daarvoor gebruikelijke weg bij de Secretaris-Generaal worden nedergelegd, onder voorwaarde dat de inhoud niet openbaar wordt gemaakt.
  • 5. Ingeval van het overeenkomstig het tweede lid van dit artikel ingestelde of aangewezen orgaan geen genoegdoening wordt verkregen, heeft de indiener van het verzoekschrift het recht de zaak binnen zes maanden ter kennis van de Commissie te brengen.
  • 6.
    • (a) De Commissie brengt elke te harer kennis gebrachte mededeling vertrouwelijk onder de aandacht van de Staat die partij is bij dit Verdrag en waarvan wordt beweerd dat hij een bepaling van dit Verdrag overtreedt, doch de identiteit van de betrokken persoon of groep personen wordt zonder de uitdrukkelijke toestemming van deze persoon of personen niet onthuld. De Commissie neemt geen anonieme mededelingen in ontvangst.
    • (b) De ontvangende Staat legt binnen drie maanden aan de Commissie een schriftelijke uiteenzetting of verklaring voor, ter toelichting van de zaak, en deelt haar mede welke maatregelen eventueel door die Staat bij wijze van correctie zijn genomen.
  • 7.
    • (a) De Commissie onderzoekt de mededelingen in het licht van alle haar door de betrokken Staat die partij is bij dit Verdrag en de indiener van het verzoekschrift ter beschikking gestelde gegevens. De Commissie onderzoekt geen mededeling van een indiener van een verzoekschrift dan nadat zij er zich van heeft vergewist dat alle beschikbare nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput. Deze regel geldt niet, indien het aanwenden van deze rechtsmiddelen een onredelijk lange tijd in beslag neemt.
    • (b) De Commissie zendt haar eventuele suggesties en aanbevelingen aan de betrokken Staat die partij is bij dit Verdrag en aan de indiener van het Verzoekschrift.
  • 8. De Commissie voegt aan haar jaarverslag een samenvatting van de mededelingen toe, alsmede, voor zover dienstig, een samenvatting van de verklaringen en uiteenzettingen van de betrokken Staten die partij zijn bij dit Verdrag en van haar eigen suggesties en aanbevelingen.
  • 9. De Commissie is uitsluitend bevoegd de in dit artikel bedoelde functies uit te oefenen wanneer ten minste tien Staten die partij zijn bij dit Verdrag zijn gebonden door verklaringen overeenkomstig het eerste lid van dit artikel.

Artikel 15

  • 1. Zolang de doelstellingen van de Verklaring inzake het verlenen van onafhankelijkheid aan koloniale landen en volken, vervat in resolutie 1514 (XV) van 14 december 1960 van de Algemene Vergadering nog niet zijn verwezenlijkt, laten de bepalingen van dit Verdrag onverlet het aan deze volken bij andere internationale akten of door de Verenigde Naties en hun gespecialiseerde organisaties verleende recht tot het indienen van verzoekschriften.
  • 2.
    • (a) De krachtens artikel 8, eerste lid, van dit Verdrag ingestelde Commissie ontvangt van de organen van de Verenigde Naties die aangelegenheden behandelen, die rechtstreeks verband houden met de beginselen en doelstellingen van dit Verdrag en daarbij verzoekschriften in beschouwing nemen, die afkomstig zijn van inwoners van trustgebieden, gebieden zonder zelfbestuur en alle andere gebieden waarop resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering betrekking heeft, afschriften van deze verzoekschriften en brengt haar oordeel over en haar aanbevelingen ten aanzien van deze verzoekschriften ter kennis van genoemde organen, indien deze verzoekschriften betrekking hebben op aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen en waarmede deze organen bemoeienis hebben.
    • (b) De Commissie ontvangt van de bevoegde organen van de Verenigde Naties afschriften van de verslagen inzake de wetgevende, gerechtelijke, bestuurlijke of andere rechtstreeks met de beginselen en doelstellingen van dit Verdrag verband houdende maatregelen die door de beherende mogendheden in de onder (a) van dit lid genoemde gebieden worden toegepast, en brengt haar oordeel ter kennis van en doet aanbevelingen aan deze organen.
  • 3. De Commissie neemt in haar verslag aan de Algemene Vergadering een samenvatting op van de door haar van organen van de Verenigde Naties ontvangen verzoekschriften en verslagen, en neemt daarin tevens op haar oordeel en aanbevelingen aangaande deze verzoekschriften en verslagen.
  • 4. De Commissie verzoekt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om alle hem ten aanzien van de in het tweede lid, onder (a) van dit artikel genoemde gebieden ter beschikking staande gegevens die betrekking hebben op de doelstellingen van dit Verdrag.

Artikel 16

De bepalingen van dit Verdrag, de regeling van geschillen of klachten betreffende, worden toegepast zonder aantasting van andere procedures voor de beslechting van geschillen of klachten ter zake van discriminatie, als nedergelegd in de oprichtingsakten van, of in verdragen aanvaard door de Verenigde Naties en de Gespecialiseerde Organisaties, en vormen voor de Staten die partij zijn bij dit Verdrag geen beletsel andere procedures te volgen ter regeling van een geschil overeenkomstig tussen hen van kracht zijnde algemene of bijzondere internationale overeenkomsten.

DEEL III

bewerken

Artikel 17

  • 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Lid-Staten van de Verenigde Naties of leden van een der Gespecialiseerde Organisaties, door elke Staat die partij is bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof en door elke andere Staat die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is uitgenodigd partij te worden bij dit Verdrag.
  • 2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 18

  • 1. Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle in artikel 17, eerste lid, van dit Verdrag bedoelde Staten.
  • 2. Toetreding geschiedt door nederlegging van een akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 19

  • 1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van de zevenentwintigste akte van bekrachtiging of akte van toetreding.
  • 2. Voor elke Staat die dit Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat de zevenentwintigste akte van bekrachtiging of akte van toetreding is nedergelegd, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de datum waarop deze Staat zijn eigen akte van bekrachtiging of akte van toetreding heeft nedergelegd.

Artikel 20

  • 1. De Secretaris-Generaal der Verenigde Naties ontvangt de ten tijde van de bekrachtiging of toetreding door Staten gemaakte voorbehouden en brengt deze ter kennis van alle Staten die partij zijn of partij kunnen worden bij dit Verdrag. Elke Staat die bezwaar maakt tegen een voorbehoud deelt, binnen een tijdvak van negentig dagen te rekenen van de datum van genoemde kennisgeving, de Secretaris-Generaal mede dat hij het niet aanvaardt.
  • 2. Er mag geen voorbehoud worden gemaakt dat onverenigbaar is met het object en het doel van dit Verdrag, noch mag een voorbehoud worden gemaakt dat belemmering van de werkzaamheden van een of meer der krachtens dit Verdrag ingestelde organen tot gevolg zou hebben. Een voorbehoud wordt als onverenigbaar of als belemmerend beschouwd indien ten minste twee derde van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag er bezwaar tegen maken.
  • 3. Voorbehouden kunnen te allen tijde worden ingetrokken door middel van een daartoe strekkende aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving. Een zodanige kennisgeving wordt van kracht op de datum waarop zij wordt ontvangen.

Artikel 21

Een Staat die partij is bij dit Verdrag kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties. Deze opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

Artikel 22

Elk geschil tussen twee of meer Staten die partij zijn bij dit Verdrag ter zake van de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, dat niet door onderhandelingen of door procedures waarin dit Verdrag speciaal voorziet, wordt geregeld, wordt op verzoek van een of meer partijen bij het geschil ter beslissing voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof, tenzij de bij het geschil betrokken partijen overeenstemming bereiken ten aanzien van een andere wijze van beslechting van het geschil.

Artikel 23

  • 1. Een Staat die partij is bij dit Verdrag kan te allen tijde om herziening van dit Verdrag verzoeken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte schriftelijke kennisgeving.
  • 2. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties beslist welke stappen eventueel dienen te worden genomen naar aanleiding van een zodanig verzoek.

Artikel 24

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties geeft alle in artikel 17, eerste lid, van dit Verdrag bedoelde Staten kennis van:

  • (a) ondertekeningen, bekrachtigingen en toetredingen krachtens de artikelen 17 en 18;
  • (b) de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag krachtens artikel 19;
  • (c) mededelingen en verklaringen ontvangen krachtens de artikelen 14, 20 en 23;
  • (d) opzeggingen krachtens artikel 21.

Artikel 25

  • 1. Dit Verdrag, waarvan de teksten in de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd in het archief van de Verenigde Naties.
  • 2. De Secretaris-Generaal doet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Verdrag toekomen aan alle Staten die tot een of meer der in artikel 17, eerste lid, van het Verdrag genoemde categorieën behoren.