BIJBEL EN BOUWKUNST.
Zoo lang de Hoogeerwaarde algemeene Synode in Nederland, die de meest beroemde landgenooten-theologen in zijn midden telt, het voor mij apocryph oordeel over Mozes’ boeken – ons in Opmerken n. 48 jl., heuschelijk en op gezach van professor Dozy, overgebracht door R. v. E., (bij gemis van het boek is ons vooralsnog contrôle onmogelijk) – niet onderschrijft, zullen wij de Mozes’ geschiedboeken, van en vóór zijn tijd, blijven waardeeren, als heerlijke en gewijde bronnen van wijsheid, wetenschap en kunstkennis, en ons niet storen aan de allegorische voorstellingen, die desbetreffende al zijn ten beste gegeven. Nog minder volgen wij de phantasisten, want phantasie is vaak troebel, en drabbig en onjuist. En voor hen die het Bijbelboek ontkennen, en zijn mededeelingen over het bouwen als pertinente logens beschouwen, hebben wij geen woord over. Als vader Abraham, »die zich op negen- en-negentig jarigen leeftijd de voorhuid van zijn vleesch besneed” (Gen. 17 vs. 24) tout court »EEN STEEN, en zijn wettige huisvrouw Sara, die hem op 100 jarigen ouderdom een zoon baarde, dien hij Isak noemde, (Gen. 21 vs. 3), niet anders dan EEN HOL is, voor wat en hoe zullen de personen, die vóór, met en na Mozes leefden, dan wel uitgemaakt moeten worden?
Wij protesteeren – voor nu en het vervolg der eventuële correspondentie – in dit kunstblad tegen elke onbekoosdheid en dwaling op het godsdienstig gebied, 1o omdat het er niet te huis behoort; 2o op grond van het recht eener krachtige tegenpartij, en 3o omdat bijna dagelijks de overblijfselen en voortbrengselen der oude volken te voorschijn worden gebracht.
Een van deze ontdekkingen staat uitvoerig te lezen in de Bouwkundige bijdragen Deel 18, bl. 57 en 245, en betreft den gedenksteen van koning Mesa, die 100 jaren na Salomo regeerde.
Wij zullen ons wachten een exegetisch oordeel tegenover dat van den onderteekenaar R. v. E. te plaatsen, maar noodigen ieder werkdadig beoefenaar der bouwkunst tot de lezing der vijf boeken Mozes, beleefdelijk uit. Veler hunner zullen dezelfde voldoening genieten, die ik bij het doorblaren mocht opdoen. Ofschoon zij die gelooven zich niet haasten, bevatten deze boeken en hunne merkwaardige bouwdetails, zulk een schat van kennis en bijzonderheden, dat elk oogenblik onderzoek en lecture wel besteed zal zijn, tegenover elke persoonlijkheid, die met nieuwmodische ongeloovigheid: God, Mozes, Jezus, den bijbel, en alles wat dat gewijde boek bevat, dood eenvoudig onder de »GEWIJDE FABELEN” durven opnemen.
Amsterdam, 4 Dec. 71.
J. H. LELIMAN.
|