[ Pl46 ]

[ 160 ]
 

DE TORTELDUIF.

COLUMBA TURTUR.


Wij kennen in Nederland drie soorten van Duiven, namelijk: 1°. de Wilde, welke men in den natuurstaat en broeijende aantreft; 2°. de Tamme of Tilduiven, zijnde variëteiten, door kruising van rassen verkregen; 3°. die soort van Duiven, welke, uit vreemde gewesten herwaarts overgevoerd, in hunne gevangenschap voorttelen.

De Wilde Tortel is een vogel, die ons van April tot October bezoekt. Het mannetje (de Doffer) komt meestal een veertiental dagen vroeger dan het wijfje (de Duif) herwaarts, naar 't schijnt, om eene geschikte plaats voor het nest op te zoeken.

Spoedig na de aankomst der duiven paren zij en beginnen van eenige doode takjes, in den tijd van vijf tot tien dagen, een eenvoudig nest te bouwen, dat niet diep is en eene middellijn heeft van omstreeks 22 centimeters; zij plaatsen het op dikke takken, meestal nabij den stam, en gewoonlijk in linden- of kastanjeboomen, omdat deze vroegtijdig groote bladeren hebben, die eene goede beschutting opleveren voor de vele gevaren, waaraan het jonge broeisel is blootgesteld.

Het wijfje legt steeds twee eijeren, die glanzig wit, bijna ovaal van vorm zijn en in zeventien dagen, beurtelings door de beide ouden, worden uitgebroeid. Meestal zijn in elk broeisel beide geslachten vertegenwoordigd.

Bij hunne geboorte zien de jongen er nog alles behalve fraai uit met hunne stugge, weeke, geelkleurige haren, waartusschen de grijsachtig rosse huidkleur zich duidelijk vertoont. Zij blijven tot den negenden dag blind en worden in de eerste dagen gevoed met eene kaasachtige stof, die zich bij de ouden in den krop afscheidt. Als zij het nest verlaten, verschillen zij nog maar weinig in kleur van de ouden; alleen zijn zij [ 161 ]dan nog wat fletser van kleur, en ontbreken hun nog de witgeschubde halsvederen. Zij blijven dan nog eenigen tijd onder de hoede der ouders, met wie zij 's ochtends rondvliegen en 's namiddags op een en denzelfden tak uitrusten. Veelal ziet men ze tegen zonsondergang in de toppen der hooge boomen, in eene kort ineengedrongen houding zittende.

Deze Duiven, vooral de ouden, worden zelden levend gevangen, omdat zij zeer schuw en voorzigtig zijn. Door hunne snelle vlugt ontkomen de ouden ook meestal het schot des jagers en den aanval der roofvogels. Daarentegen worden dikwijls de jongen door sperwers, uilen, kraaijen en andere vogels, ja zelfs door ratten uit het nest geroofd.

Even als de Zwaan, verdedigt zich ook de Tortelduif door met den vleugel te slaan, wat haar echter in den broeitijd, wanneer zij door een rat of wezel wordt aangevallen, dikwijls noodlottig is, daar deze vijand den oogenblik, waarop de Duif den vleugel opheft, waarneemt, om haar plotseling bij het ligchaam te grijpen.

Wij kunnen haar niet als een nuttigen vogel beschouwen; want de schade, die zij aan peulvruchten en aardbeziën veroorzaakt, is grooter dan het voordeel, dat wij van haar trekken. Voor de keuken echter zijn vooral de jongen aanbevelenswaardig, vooral wanneer zij tegen den trektijd (September) geschoten zijn.

In den gevangen staat voedt men hen met boekweit of hennepzaad. Veelal worden zij zeer oud, doch telen nimmer of hoogst zelden in de kooi, en paren evenmin—schoon velen het tegendeel willen beweren—met de Tamme Tortel- of Lachduif, met welke soort zij evenwel in verschillende opzigten, behalve in het koeren, veel overeenkomst hebben.