55 Onze vogels in huis en tuin, deel 1 door John Gerrard Keulemans

56. De Zilverlaken-Fazant

57


[ Pl56 ]

[ 188 ]
 

DE ZILVERLAKEN-FAZANT.

PHASIANUS NYCTEMERUS.


Deze fraaije vogel wordt door de meeste natuurkundigen onder de Fazanten gerangschikt en is dan ook algemeen onder dien naam bekend; hij komt echter in vorm meer met de voorwerpen van een verwant geslacht (Gallophasis), de zoogenaamde Fazanthoenders, overeen, en kan dus meer als een tusschen dezen en de eigenlijke Fazanten staande vorm beschouwd worden.

De Zilverlaken-Fazant behoort in China te huis, alwaar hij zich in begroeide vlakten en langs de zoomen der bosschen ophoudt. Even als de meeste andere fazantachtige vogels, komt hij dikwijls in de boomen en slaapt hij gewoonlijk op een tak zittende. Gedurende het warme gedeelte van den dag zoekt hij de schaduw op, woelt zich in het zand of plaatst zich op een tak, en sluimert zoo eenige uren. Hij voedt zich, in den vrijen staat, met allerhande zaden, peulvruchten, jong groen en bladscheuten.

Bij den Haan zijn, gedurende den paar- en broeitijd, de naakte deelen aan den kop grooter in omvang en zeer helder rood. Hij kan dan die deelen eenigzins intrekken en uitzetten, hetgeen hij dan ook meestal bij het paren doet. Zijn vederkleed verschilt aanmerkelijk van dat der Hen, die bijna geheel graauw is met meer of min grijs gespikkelde vederen aan de onderzijde van het ligchaam, terwijl hare staartpennen eveneens graauwachtig en van donkere overlangsche streepen voorzien zijn; zij is ook veel kleiner, haar staart korter, de sporen ontbreken haar, en de naakte deelen aan haar kop zijn niet zoo groot als die van den Haan.

Als de jongen uitkomen, is hun vederkleed zeer verschillend van dat der ouden: de hoofdkleur is namelijk geelbruin, met eene donkere smalle streep over den rug, die aan weerszijden met een lichten band is afgezet; de schouderveêren [ 189 ]zijn insgelijks donker en aan de vleugelzijde van witachtige banden voorzien; de vleugeldekveêren zijn geel graauw, een weinig gevlekt en geelachtig wit aan de punt; de vleugelpennen zijn reeds eenigzins zigtbaar, ofschoon nog in een onvolkomen staat (dien der zoogenaamde stoppels) verkeerende; de bovenkop is geelbruin met eene donkere streep achter het oog, en de naakte wangen hebben eene geelachtige tint. Deze zeer jonge voorwerpen hebben, wat vorm en kleuren van het dons betreft, zeer veel overeenkomst met de jonge Goudlaken-Fazantjes, van welke zij zich echter onderscheiden door het flets roode hunner pooten, terwijl deze bij de meeste andere jonge Fazanten graauw of geelachtig zijn.

De jonge voorwerpen zijn aanvankelijk zeer zwak, maar groeijen snel en krijgen langzamerhand hun volkomen vederkleed. Tegen het einde van hun eerste levensjaar hebben zij in kleur wel eenige overeenkomst met de oude Hennen. De jonge Hanen worden ook langzamerhand wit en zwart, doch blijven tot aan het einde van hun tweede levensjaar meestal onregelmatig geteekend, zoodat de vederen op de eene plaats nog graauw, op de andere reeds volkomen gekleurd zijn. In hun derde levensjaar hebben zij, hoewel nog niet zoo fraai als de oudere Hanen, toch reeds hunne volmaakte kleuren en kunnen zij reeds voorttelen.

De Hen legt gewoonlijk (in de volière) zes à twaalf geelachtig witte eijeren. Men laat haar die echter niet zelve uitbroeijen, omdat de Haan, door natuurdrift, haar te dikwijls van hare eijeren zou opjagen. Men moet dus, zoodra een ei gelegd is, dit verwijderen en niet onder eene broeische kip brengen, vóórdat de Fazanthen geëindigd heeft met leggen. Na drie weken broeijens komen de jongen uit, die men met gekneusd hennepzaad, fijn gekruimd brood of beschuit en miereneijeren voedt en in houten bakken houdt, welke van boven van traliewerk voorzien zijn. Deze kooijen moeten vooral droog gehouden en voor de koude beschermd worden, bij warm weder steeds buiten en gedurende het midden van den dag in de schaduw geplaatst zijn. Des ochtends en des namiddags mogen de jongen weer zonnewarmte genieten.

De volières voor de ouden kunnen even als die van den Gewonen Fazant ingerigt worden. Het voedsel, dat ook voor alle fazantachtige vogels dienstig is, bestaat uit boekweit, haver of eenig ander graan, nu en dan een weinig jong groen of buitenbladeren van kool, en in het voorjaar een weinig hennepzaad.

Bastaarden van den Zilverlaken-Fazanthaan en de Gewone Fazanthen zijn niet zeldzaam, evenmin die van de Hen van eerstgenoemde en den Haan van de [ 190 ]gewone soort. Van de eerstgenoemden zijn de bastaardhanen meestal donker aan de onderdeelen, en wit, zwart en bruin aan het bovengedeelte, terwijl hun soms de kuif ontbreekt. De bastaardhanen der laatstgenoemden zijn iets grijsachtiger aan den buik en hebben minder bruin op de bovendeelen, dan de oude Haan, maar gelijken overigens veel op dezen.

Ten opzigte van bastaarden over 't algemeen zij hier nog opgemerkt, dat deze, onverschillig van welke vogelsoort, hier te lande zeldzaam zijn en gewoonlijk buiten toedoen van den vogelliefhebber ontstaan, terwijl daarentegen in andere landen, en vooral in Engeland, zonderlinge bastaarden worden aangetroffen, doordien men er zich daar op toelegt om, door het bevorderen van dergelijke natuurspelingen, nieuwe rassen te verkrijgen.