[ Pl66 ]

[ 230 ]
 

DE ZWARTE ZWAAN.

CYGNUS ATRATUS.


Van alle bekende Zwanen is er zeker geen sierlijker, dan de Zwarte, die, ofschoon zeldzamer dan de witte soorten, toch in onze vijvers wordt aangetroffen en van lieverlede minder zeldzaam wordt, daar zij in tammen staat vrij goed voortteelt. Haar vaderland is Zuid-Australië en Tasmania, alwaar zij, volgens waarnemingen van natuurkundige reizigers, zich, meestal in troepen, steeds aan de monden der rivieren ophoudt en dikwijls in verbazende menigte wordt aangetroffen. Van menige plaats echter, waar deze vogels vroeger zeer talrijk waren, zijn zij thans geheel uitgeroeid of liever naar andere, rustiger streken verhuisd, omdat zij door de aldaar wonende Europeanen onophoudelijk vervolgd en in den ruitijd, wanneer zij niet vliegen kunnen, doodgeslagen werden. Misschien is het zeldzame van deze vogelsoort wel gedeeltelijk daaraan toe te schrijven; in elk geval echter is het zeer te betreuren, dat een zoo kostbare vogel in zijn vaderland wordt doodgeslagen, terwijl men hem toch met dezelfde moeite kon vangen en levend overbrengen, waardoor hij onder de vogelliefhebbers in ons werelddeel wat meer verspreid zou raken.

De Zwarte Zwaan is door hare kleuren en als gefriseerde vleugelveèren een waarlijk sierlijke vogel; in haar vaderland is zij nog veel donkerder dan bij ons, en de oude voorwerpen zijn daar geheel blaauwzwart.

Het mannetje is iets zwaarder van kop en iets krachtiger van stemgeluid, dan het wijfje, maar is overigens in kleur aan haar gelijk.

In den natuurstaat maakt het wijfje een eenvoudig, maar zeer groot nest in het riet. Zij legt vier à zeven grijsachtige eijeren, die in omstreeks veertig dagen uitgebroeid worden. Indien men voor dezen vogel in den tammen staat geen nest of broeiplaats gereed maakt, bouwt het wijfje mede haar nest zelve, en waar het haar aan bouwstoffen ontbreekt, gebruikt zij soms daartoe haar eigen dons.

[ 231 ]Wil men meer dan vier eijeren van één wijfje hebben, dan moet men, zoodra er een gelegd is, dit wegnemen, maar steeds zorgen, dat het wijfje op het laatst hare eijeren zelve kan uitbroeijen; meer dan zes broeit zij er zelden in eens uit.

De pasgeboren jongen zijn niet zwart, maar grijsachtig wit, met grijze pooten en donkere oogen. Het dons wordt eerst dàn veel donkerder, wanneer er de donkergraauwe veêren tusschen te voorschijn komen. In hunne twee eerste jaren zijn de jonge voorwerpen veel graauwer dan de ouden, doch worden, naarmate zij in leeftijd vorderen, al zwarter en glanziger. Zij zijn reeds met hun tweede jaar tot voortteling geschikt, en kunnen vijftig en meer jaren oud worden.

't Is niet ondienstig, voor deze vogels, in de nabijheid van een vijver, eene woning in te rigten, namelijk een uit rietmatten of uit mandewerk zamengesteld hok van ongeveer een kubiek Ned. el inhoud en met de geheel geopende voorzijde naar het water gerigt. De meest geschikte plaats voor zulk een hok is tusschen heesters of onder boomen, liefst zooveel mogelijk beschut. De Zwanen zullen er wel niet altijd gebruik van maken, maar kunnen er toch een schuilhoek vinden, wanneer het 's nachts te koud of het weder te guur is.

De Zwarte Zwaan voedt zich hoofdzakelijk met kleine waterplanten en zaden; ook eet zij gaarne kleine weekdiertjes, die zij van den bodem en langs de waterkanten vangt, waartoe zij, daar zij niet duikt, den kop onder water steekt; bladeren van kropsalade en jonge kool neemt zij bij voorkeur. Zij houdt van diep, helder water, en kan de koude vrij wel verdragen; bij strenge vorst dient men haar echter naar binnen te halen.

Hare eigenschappen komen met die der Tamme Witte Zwanen in vele opzigten overeen; zij is even moedig en zwemt even statig.

Voor velen is zij echter nog eene weinig of in 't geheel niet bekende soort, vermits zij eerst in de vorige eeuw in Europa levend werd gezien en nog slechts sedert eenige jaren in ons land meer algemeen is geworden. De eersten, die, ongeveer eene eeuw geleden, in Nederland leefden, werden dan ook als iets hoogst zeldzaams beschouwd, te meer daar alle destijds bekende Zwanen wit waren.

Eene nog zeldzamere en kleinere soort is de Zwarthals-Zwaan (Cygnus nigricollis), wier ligchaam wit, doch wier hals en kop zwart zijn. Zij is afkomstig uit Zuid-Amerika en wordt soms in deze of gene diergaarde levend gezien. Evenwel is de kans, om deze soort te acclimatiseren, vooreerst weder voorbij, omdat de weinige voorwerpen, die in Europa leefden, bijna allen gestorven zijn.