Leeuwarder Courant/1831/Nummer 103/Leeuwarden, den 26 December

‘Leeuwarden, den 26 December’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Leeuwarder Courant, dinsdag 27 december 1831, [p. 2]. Publiek domein.

[ 2 ]LEEUWARDEN, den 26 December. Bij Koninklijk besluit is uitgemaakt, dat schutters welke bij de schutterijen, zoo voormalige, als tegenwoordige, gedurende tien jaren heoben gediend, hetzij in werkelijke dienst, hetzij bij de reserve, zullen worden ontslagen.
Men verneemt, dae aan de heeren procureurs-crimineel, officieren bij de regtbank van eersten aanleg, directeuren en commissarissen van policie, op last van het ministerie van justitie, eene lijst is toegezonden, van de onlangs uit het koninklijk kabinet van medailles, te Parijs, gestolen gouden, zoo hedendaagsche als oude, gedenkpenningen, met uitnoodiging en aanschrijving om, naar die voorwerpen, alle mogelijke opsporingen te bevelen en te doen plaats hebben, ten einde alzoo de Fransche autoriteiten behulpzaam te zijn, in alles, wat tot de ontdekking der schuldigen of medepligtigen aan den gemelden diefstal, zoude kunnen bevorderlijk zijn; zijnde het Fransche bestuur gezind, om eene billijke belooning aan degenen uit te reiken, welke ten dien opzigte eenige belangrijke narigten zouden kunnen geven.
Z. M. hoogstdeszelfs belangstelling in het bijzonder hebbende willen doen blijken aan de naastbestaanden van den luitenant ter zee van Speyk en der verdere schepelingen, die, even als hij, het slagtoffer zijn geworden der schitterende daad van vaderlandsliefde en waren heldenmoed van dien bevelhebber, heeft aan dezelve eene jaarlijksche toelage verleend van ƒ 78 tot ƒ 300, naar mate van derzelver omstandigheden. Ook de 4 schepelingen, welke op de boot no. 2 dienden, doch aan de uitbarsting zijn ontkomen, heeft Z. M. eene geldelijke schadevergoeding gegeven voor het verlies hunner goederen.
Naar men verneemt houdt thans het werkvolk aan de rijks-werven te Medemblik, Rotterdam, Hellevoetsluis en Vlissingen, daartoe zich, op bekomen uitnoodiging, genoegzaam eenparig verbonden hebbende, zich een gedeelte van den werktijd bezig met zich in de behandeling van het geweer en van het geschut te oefenen, een einde, in geval van nood, als kustkanoniers of op de schepen dienst te kunnen doen, en zullen, naar men verder verneemt, in zoodanig geval, die werklieden even gelijk de manschappen der staande armee worden bezoldigd, en derzelver vrouwen of naaste betrekkingen hetzelfde daggeld blijven genieten, welke de uittrekkende werklieden aan de werven gewoon waren te trekken.