[ 1 ]HAARLEM den 4 April. De Wel-Ed. Geſtr. Heer Mr. C. J. van Dam; zich bevindende onder de Perſoonen, welke de Ridderſchap en Delft hadden genomineerd tot de Commiſſie over het tweede Lid der Haarlemſche Propoſitie, heeft in de Ed. Achtb. Vroedſchap dezer Stad voorgeſteld, of het niet zyne plicht was voor deze Commiſſie te bedanken, dewyl het gedecideerde oogmerk dezer gantſche benoeming nergens anders toe ſtrekte dan om dezelve Propoſitie geheel infructueus te maaken, het welk door de Vroedſchap volkomen is geaggreëerd.