[ 1 ]WEENEN den 31 Augustus. De Oostenrijkſche Opmerker deeld heden berigten mede van Konſtantinopolen, van den 10 dezer, waarin gezegd, wordt, dat er in den loop der verledene maand verſcheide gevechten in Morea zijn voorgevallen tusſchen Ibrahim Pacha en Colocotroni, en dat volgens de rappprten van dezen laatstgenoemden, in de Griekſche dagbladen geplaatst, alle ten voerdeele der Egijptiſche legers zijn afgelopen. Het aanmerkelijkſte dezer gevechten moet den 5 Julij bij Tricorpha (een hoog gebergte ten noorden van Argos aan welks voet de ruïne van Mijcene liggen, die thans onder den naam van Karvathi bekend zijn) plaats gevonden hebben, waar Colocotroni alle zijne onderhoorige troepen, in zijn berigt op 9000 man geſteld, bijeengetrokken had, om Ibrahim Pacha eenen ſlag te leveren, alvorens de verſterking van Husſein Bey zich bij hem voegde. Deze onderneming had een ongelukkigen uitſlag en Colocotroni moet met groot verlies, dat op meer dan 1000 man aan dooden en 150 gevangenen, onder welke vier Kapiteins begroot wprdt, teruggeſlagen zijn geworden. Het Grieksch opperhoofd ſchrijft zijne nederlaag toe aan de lafhartigheid der Corinthiers en Calvriters die, te midden van het gevecht, het ſlagveld verlieten. De verſtrooide Griekſche corpſen verzamelden zich weinige dagen daarna weder, deels bij Karitene, deels bij Vervena; doch werden door de Egijptenaren den 14 Julij opnieuw aangevallen en geſlagen, en in een op den 20 Julij voorgevallen gevecht, waar van echter nadere berigten ontbreken, zou Demetrius Ypſilanti door een geweerkogel in de borst gekwetst, in vijandelijke gevangenſchap geraakt en kort daarop geſtorven zijn. Volgens tijdingen van Smirna, zou de voorhoede van het Egijptisch leger zich den 27 Julij reeds weder voor Napoli in de nabijheid der Molens vertoond hebben.
De Opmerker geeft vervolgens het rappprt van Colocotroni over het gebeurde op den 5 Julij, aan den Minister van Oorlog geadresſeert, en in de Vriend der Wetten geplaatst; dat rapport bevestigd de hier boven medegedeelde berigten.
Een brief van de Generaals Colocotroni en Londo aan den Beij van Maino en aan de Mainoten, nodigd hen uit om hunnen ſtaat van gevoelloosheid te verlaten en tot hulp van den Peloponneſus te ſnellen. Dit ſtuk is van Canthene gedagtekend.