Limburger Koerier/Jaargang 47/Nummer 216/Amby, 28 Dec.
‘Amby, 28 Dec.’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Limburger Koerier, woensdag 28 december 1892, tweede blad, [p. 2]. Publiek domein. |
[ tweede blad, 2 ]AMBY, 28 Dec. Omtrent den alhier gepleegden diefstal verneemt men nog het volgende:
Men houdt het er bijna algemeen voor, dat de dieven geen onbekenden zijn, want het zou al heel toevallig wezen, dat ze zoo goed op de hoogte waren met den dag, waarop het bewuste varken geslacht, en de plaats, waar het ’s avonds geborgen was. En of ze de brutaliteit ver gedreven hebben? Na zich door het luchtgat toegang tot den kelder verschaft te hebben, hebben zij het geslachte varken eerst in meerdere stukken moeten verdeelen, om het buiten den kelder te kunnen krijgen. En dat ze niet alleen varkensvleesch maar ook andere zaken konden gebruiken, blijkt uit de omstandigheid, dat zij ook nog vier Goudsche kazen, een pot boter, ettelijke wittebrooden en een roggebrood meegenomen hebben, het al ter waarde van pl. m. 100 gulden. Naar het schijnt hebben de schelmen zich door den achter het huis gelegen tuin, in de richting van Amby, verwijderd: men heeft daar tenminste meerdere indrukken van den voet bespeurd, tot heden het eenige, wat men van hen gezien heeft. Het door de marechaussées ingesteld onderzoek heeft nog tot niets geleid. In betrekkelijk korten tijd is dit de tweede maal dat men bij den heer Ubachs den kelder met een bezoek vereert.
– Lazen we in een der vorige nummers van den „Limb. Koerier“ een niet onaardige haasgeschiedenis uit S., ook alhier heeft een langoor de vorige week op een klopjacht zijn vervolgers een niet alledaagsche poets gespeeld.
De heer L. schoot een haas. Reeds had de man, die het wild voor hem droeg, langoor de bekende kunstbewerking doen ondergaan, (het zal wel niet noodig zijn, die hier bij name te noemen), toen ook een patrijs opvloog en onder het doodend lood des jagers schot neerstortte. Nu bleek, dat de patrijs slechts vleugellam was, en, hoewel gewond, nog flinks uit de voeten kon. Een wilde jacht tusschen jager en drijver aan den eenen, en de patrijs aan den anderen kant, bracht eenige oogenblikken verandering van tooneel. Eindelijk is de drijver het vermoeide veldhoen zoo dicht genaderd, dat hij er kans toe ziet, om het met den haas, dien hij in de hand draagt, te kunnen werpen. Denken en doen is het werk van een seconde. En hé! en daar vliegt langoor de patrijs achterna. Naar het schijnt verstond Cuwaert (onze haas) de kunst van apporteeren al heel slecht; hij rende tenminste de patrijs voorbij, en zou zich waarschijnlijk voorgoed uit de voeten gemaakt hebben, indien niet een paar flink gemikte schoten een eind aan zijn leven gemaakt hadden.
– – –