Limburger Koerier/Jaargang 47/Nummer 216/Roermond, 26 Dec.
‘Roermond, 26 Dec.’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Limburger Koerier, woensdag 28 december 1892, tweede blad, [p. 3]. Publiek domein. |
[ tweede blad, 3 ]ROERMOND, 26 Dec. Heden-avond hield de katholieke kiesvereeniging alhier hare jaarlijksche algemeene vergadering in het lokaal der Burgersociëteit. De vergadering was druk bezocht, zoowel van kiezers uit de stad als van buiten.
Aan de bestuurstafel: de heeren Schreurs, voorzitter, Drehmans, secretaris, Smeets en Hendriks, benevens de edelmogende heer Jonkheer Mr. Ruys van Beerenbroek, afgevaardigde van Roermond voor de tweede kamer. De voorzitter opent de vergadering en laat door den secretaris de notulen der vorige vergadering voorlezen, die onveranderd worden goedgekeurd. Tot het nazien der rekening en verantwoording van den penningmeester worden door den voorzitter benoemd de heeren van den Broek en Scheen, die zich onmiddellijk met dit werk gaan bezighouden en alles in orde bevinden. De ontvangsten hadden bedragen f 179.61 en de uitgaven f 169,61, zoodat het batig saldo f 10.— is. Door den voorzitter wordt medegedeeld, dat het bestuur moet worden aangevuld met nieuwe leden.
Te dien einde stelt hij voor eerst het reglement te herzien om daardoor ook niet-kiezers en vooral jonge krachten als leden van het bestuur te kunnen doen opnemen. Er zal dus eene reglements-wjjziging worden ontworpen en in een volgende vergadering, die binnen één maand zal plaats hebben, zal dan dit nieuwe reglement worden behandeld en na aanneming daarvan, het tegenwoordige bestuur aftreden en een geheel nieuw bestuur worden gekozen. Tevens zullen uitnoodigingen worden gezonden aan verschillende personen tot bijwoning dier vergadering en aansluiting bij de katholieke kiesvereeniging. Door opstaan en zitten-blijven wordt over dit voorstel gestemd en met algemeene stemmen aangenomen.
Vervolgens werd er een collecte gehouden tot ondersteuning der kas van de vereeniging, welke collecte f 117.40 opbracht.
De heer Ruys, alsnu van den voorzitter het woord erlangende, hield ongeveer de volgende rede: Mijne heeren. Toen ik het voorrecht had in uwe vergadering van 17 Juli het woord tot U te richten om mijn politiek programma te ontwikkelen, sprak ik de hoop uit, dat, indien ik door U tot uw afgevaardigde zoude worden gekozen, ik nog nader in uw midden zou verschijnen, teneinde de toen slechts terloops aangeroerde punten nader met U te bespreken. In overleg met uw bestuur heb ik deze vergadering daarvoor gekozen en zal ik thans alléén spreken over de brandende kwestie van den dag, n. l. de aanhangige kieswet. De grondwet van 1848 kende het kiesrecht toe aan alle meerderjarige mannelijke ingezetenen, Nederlanders zijnde, die in het volle genot hunner burger- en burgerschapsrechten waren en een bedrag in ’s rijks directe belasting betaalden van f 20.— of meer voor de tweede kamer en de provinciale staten en van minstens f 10.— voor de gemeenteraden.
Bij de herziening der grondwet in 1887 werd bepaald, dat kiezers zouden zijn, zij die meerderjarig en Nederlander zijn, het volle genot over het beheer van hun vermogen hebben en de noodige kenteekenen van zelfstandigheid en maatschappelijken welstand bezitten, door de wet te bepalen. De additioneele artikelen bepaalden, dat die kenteekenen van maatschappelijken welstand zouden zijn eene betaling in ’s rijks directe belastingen, doch lager dan vroeger. Hierdoor kwam het kiezerscorps van 120-duizend op 300-duizend. Reeds toen werd door de tegenstanders van het grondwetsartikel erop gewezen, dat het tot algemeen kiesrecht zoude voeren, doch dit werd toen door de regeering bestreden. Met name minister Heemskerk verzette er zich met hand en tand tegen en zeide niets van algemeen kiesrecht te willen weten, daar dit in de staten waar het bestond geen gunstige resultaten had opgeleverd. In New-York had het algemeen kiesrecht mannen aan het bewind gebracht, die de gemeentekas bestalen en in Chicago was het resultaat van dat kiesrecht eene bende dynamieteurs geweest.
Niettegenstaande de waarschuwingen, toen door de tegenstanders gedaan en de uitdrukkelijke verklaringen der regeering, ziet men thans reeds, bij de eerste poging tot definitieve regeling van het kiesrecht een voorstel, dat zoo goed als algemeen kiesrecht geeft en dat het kiezerscorps van 300 tot 800-duizend kiezers opvoert. Dat de nieuwe kieswet aan het getal kiezers eene uitbreiding zoude geven, ligt voor de hand, doch de vraag is of de thans voorgestelde uitbreiding noodzakelijk is, of ze gewenscht en voorzichtig is? Ja, zegt de regeering. De grondwet zegt, dat kiezers zijn allen die meerderjarig en Nederlander zijn en die de noodige geschiktheid en maatschappelijken welstand genieten, dus allen, die lezen en schrijven kunnen en niet bedeeld worden. Dit laatste nu is wel een negatief, doch geen positief kenteeken en door de zienswijze der regeering te volgen, zouden allen, die thans langs de huizen loopen bedelen of met een lucifersdoosje op den hoek der straat staan, kiezer worden, terwijl een oppassend werkman, die buiten zijn schuld in den winter geen werk heeft en dus onderstand geniet, zijn kiesrecht zoude verliezen.
Het kiesrecht zoude dus in handen komen van dat soort menschen, die zelf niets in de kosten der staatshuishouding bijdragen en zij zouden dus de afgevaardigden moeten aanwijzen, die over de finantiën en de belastingen te beslissen hebben. Ook zouden diezelfde kiezers naderhand te bepalen hebben, aan wien het kiesrecht voor de gemeenteraden moet worden gegeven, want dit laat de thans voorgesteide kieswet onbeslist. En dit is ook een der grieven, die de tegenstanders tegen de nieuwe kieswet aanvoeren. Men weet eigenlijk niet, wat men daarmede wil, doch het zal in elk geval, wordt de nieuwe kieswet aangenomen, niet aangaan, het kiesrecht voor de gemeenteraden te weigeren aan hen, die het bezitten voor de Tweede Kamer.
Of het algemeen kiesrecht gewenscht is, meen ik eveneens ontkennend te moeten beantwoorden. Men beroept zich op Engeland, waar 64 pCt. der mannelijke bevolking kiezer is, Frankrijk, dat 87 pCt. kiezers heeft, Duitchland 90 pCt. en Zwitserland zelfs 92 pCt., terwijl Nederland door de voorgestelde regeling 74 pCt. kiezers zoude hebben. Men vergete echter niet, dat in al die landen de oppermachtige invloed van het wetgevend lichaam wordt gecontrebalanceerd door andere machten, senaat, referendum of de uitgebreide macht der kroon. Dit alles is bij ons niet het geval, onze eerste kamfer heeft geen recht van amendement of initiatief en is buitendien samengesteld door dezelfde kiezers die de 2de kamer kiezen, alleen op indirecte wijze, terwijl het gezag der kroon zich in den eersten tijd wel niet zoo krachtig zal kunnen doen gelden.
Onze Leidsehe hoogleeraar in het staatsrecht, professor Buys, heeft zich eveneens tegen de onveranderde aanneming dezer kieswet verklaard in een merkwaardig artikel in „de Gids“ geplaatst. Spreker geeft een citaat van dit artikel en is het met professor Buys geheel eens. Ook professor de Lavalaye heeft geschreven, dat het parlementaire regeerstelsel slechter wordt naar gelang het kiesrecht meer uitgebreid wordt. Eindelijk is het ook onvoorzichtig in deze tijden het kiesrecht zoozeer te gaan uitbreiden, wat zien we niet gebeuren in Frankrijk, dat het algemeen kiesrecht heeft. Het is de advocaat Ledru-Rollin, die dit aldaar in 1848 heeft ingevoerd en in 1849 conspireerde hij-zelf reeds tegen het algemeen stemrecht. En thans zien wij in Frankrijk de treurigste gevolgen van dit kiesrecht in het bekende Panama-schandaal, in de dynamiet-mannen, in de toestanden te Carmaux en te Roubaix! Men zegt wel, dat het bij ons zoover niet zal komen, de Nederlandsche volksraad is bedaarder, bezadigder, enz. Welnu, in Limburg is dit thans nog geen vrees.
Dank zij den goeden, katholieken geest, die er heerscht, is het hier nog niet te vreezen, dat ’t volk zich tot uitspattingen laat verleiden, doch in ’t noorden van ons land is het geheel anders. Daar moet men reeds al het mogelijke doen om de rust te handhaven en in Amsterdam is het al evenzoo. Het zoude dus zeer onvoorzichtig zijn, thans tot invoering van algemeen stemrecht over te gaan. – Spreker leest nu nog het slot voor van het bekende „Gids“-artikel van professor Buijs en eindigt dan met een aansporing aan de leden der kath. kiesvereeniging zich trouw om het bestuur te scharen en zich, nu er nog rust is, tot den strijd voor te bereiden, want, men make zich geene illusies, die strijd zal komen en hij vinde ons dan niet onvoorbereid.
Door trouw aan de beproefde kathol, beginselen vast te houden, zal men later dien vrede kunnen genieten, dien wij juist in deze dagen ons zoo vaak hooren toeroepen: „vrede op aarde aan de menschen, die van goeden wil zijn.“
Een daverend applaus beloonde den spreker voor deze boeiende rede en de voorzitter bracht den heer Ruys, namens de vergadering, dank hiervoor.
– Heden had in de Vincentius-vereeniging de Kerstuitdeeling plaats aan de kinderen van behoeftige ouders, die trouw de school en den catechismus hebben bezocht.
Den kinderen uit 72 huisgezinnen werden cadeaux uitgedeeld, bestaande hoofdzakelijk in kleeren, speelgoed en versnaperingen. Tachtig kinderen werden geheel gekleed en aan 12 werd ieder een spaarbankboekje à f 2.50 uitgedeeld. De vreugde der kinderen en hunner ouders was groot en de Vincentius-vereeniging heeft met deze bedeeling weer een keer te meer bewezen, hoe nuttig en noodzakelijk die instelling is. Uit naam der armen brengen wij hier openlijk hulde en dank aan de heeren leden der vereeniging voor hunne belangelooze moeiten en zorgen en aan allen, die door hunne gaven de Vincentius-vereeniging hebben in staat gesteld deze bedeeling te houden.
– Heden was er feest bij de eerw. Broeders van het pensionaat St. Louis. Er werd een feestvoorstelling gehouden door de leerlingen van het instituut, welke voorstelling, naar wij vernemen, uitmuntend moet geslaagd zijn, tot groot genoegen der leerlingen en genoodigden.
Het spijt ons, tengevolge van de vergadering der kath. kiesvereeniging, verhinderd te zijn geweest, aan de ontvangen uitnoodiging gevolg te geven, doch wijhopen een volgenden keer niet te mankeeren.