LIMBURG, HET LAND VAN OUDE BOERDERIJEN
[Afbeelding: P.A.S. Overen in Sint-Odiliënberg. 1931.]
De hoeve „Overen” te Odiliënberg.
De boerderijen, beter hare namen, die ontleend zijn aan de ligging van huis of hof, of aan de omgeving, berokkenen vaak veel moeilijkheden, wat de etymologie betreft — verschillende dezer houden in haar namen ’t water hoog, waaraan ze gelegen zijn, en dat veelal haar landerijen doorsnijdt of aan landerijen en weiden jaarlijks vruchtbaar slib verschaft. Ook in den hoevenaam „Overen” (in den volksmond „Aôvere” geheeten) zou men terstond aan bovenstaand element denken, al vindt men dan ook in geen enkel werk over Limburgsche geschiedenis van eene afleiding van dezen naam gewag gemaakt. Zouden we bij ’t opslaan van Förstemann’s merkwaardige boeken over „Ortnamen” zijn meening terstond overnemen, dan was de verklaring in eens gegeven. Deze noemt het suffix „en” (als van Keltischen oorsprong) eenvoudig synoniem met „rivier”. Welnu de hoeve „Overen” ligt even achter den Roerdijk te Odiliënberg, op eene aanmerkelijke hoogte, waarmede volgens Förstemann in eens een duidelijke verklaring is gegeven. En daarbij wil hij als vergelijking voegen eenige Duitsche hoevenamen als: Overin, Override, enz. aan de andere zijde van den kleinen waterloop Riede”.
Nu vinden we in „Het Kronijkje v. d. Kerk van St. Odiliënberg” door wijlen pastoor Willemsen op pag. 8, het volgende: „1297, 29 Nov. Schout en Schepenen van Odiliënberg (montis Odiliae) getuigen, dat zaliger Theodorik van Lobbroe, pastoor van Wessem, tot dotatie van het aitaar der H Maria Magdalena in de kerk van Odiliënberg, zijne tienden bij „Overho” heeft geschonken, enz. enz.” Terwijl we in een archivaris geschrift, afkomstig van de gemeente Odiliënberg zien gewag gemaakt van een „hofe, genaemt „Overnôk”. Daar er in dit dorp geen andere gelijknamige hoeven liggen, moet met deze ongetwijfeld bedoeld zijn „Overho” of „Overen”. Maar de geleerde Förstemann beweert, dat dit achtervoegsel hôh ongetwijfeld de beteekenis heeft van „hoch” = hoog, terwijl hij bij de verklaring van ’t „over” zegt: „in plaats-streek- of rivierbenamingen als Overbosch, Overgeul, enz. is „over” ontstaan uit Mnd. „Over” n.l. oever, zoodat de hoevenaam zou beteekenen „oeverhoogte”. Weer andere aardrijkskundigen noemen oo, ohe, ooi, oye, ouw, ouwa, ouwe, en m.a. met de beteekenis van water- of beekland. En als we dan daarbij opmerken, dat de ouden van dagen in deze omgeving even vaak aove = oven voor boven zeggen, dus de voorletter b weglaten in de gouwtaal, dan zou ook tegen verklaring niet van grond ontbloot zijn voor de ligging der boerderij. Zoo vinden we nog in dit verband in Publications, Tome XXII pag 167: „1449 door Johan Cappe of Tappe; Der Sondach XIII Ao XLIX hait ontfangen Jan Cappe den „oversten” hoff zo Strythage, soe wie he geleghen is, enz.,” waar oversten „boyensten” beteekent.
In zooverre zouden we met deze enkele mogelijke afleidingen kunnen volstaan. Maar nu staat er in voornoemd kroniekje op pag. 12: „1399, 22 Januari. Jan van Zeelscheden, rector van het altaar der H. Magdalena te Udelenberghe en Godart van Overen, maken een aceoord bij gelegenheid dat gemeld altaar, enz.”
Daar we dezen familie-naam „van Overen” verder nergens meer terugvinden, noch in Willemsen’s Kroninkje, noch in zijn „Oorkonden en bescheiden” van Odiliënberg, is ’t ons voorloopig nog niet duidelijk of de hoeve heeft toebehoord aan een Godart van Overen, en ze dus naar hem haren naam heeft ontvangen, dan of deze familienoam is ontstaan, zooals ’t veelvuldig voorkomt, uit een huisnaam, die „Overen” was ,dw.z. dat de hoeve er lag, voor Godart er op kwam wonen. We laten dus de opsporing van de afleiding, naar een derer bronnen, over aan vorschers, die wellicht over meer gegevens beschikken.
Historische beteekenis heeft de boerderij ook nog. Daarvoor moeten we even terug naar den tijd der Fransche omwenteling, toen de Franschen hier de republikeinsche wetten invoerden. In de eerste dagen van October 1795 ontving pastoor Melchior Vreën van Odiliënberg evenals alle andere geestelijken in ons gewest een schrijven, waarop zij het volgende moesten verklaren: „je reconnais que l’universalité des citoyens français est le souverain et je promets soumission et obèissance aux lois de la république”. In 1797 deed men hen den volgenden eed zweren: „je jure haine à la royauté et a l’anarchie, attachement et fidélité à la république et à la constitution de l’an III”.
De grootste helft echter der geestelijkheid waaronder ook de pastoor van Odiliënberg, weigerde dezen eed van getrouwheid aan de republiek en haat aan het koningschap te zweren. Maar deze weigering had tot gevolg, dat zij tot deportatie veroordeeld werden; geestelijken die dezen eed weigerden werden door de republiek beschouwd als: „fanatiques et auteurs de rassemblemens séditieux”.
Vele pastoors en kapelaans vluchtten dan ook terstond of naar andere, ver afgelegen plaatsen in ons land, of ze zochten ergens eene schuilplaats, waar ze meenden veilig te zijn. Dit laatste deed dan ook de pastoor van Odiliënberg, hij nam zijn intrek in een kamertje, beter in eene cel, op de bovenste verdieping van het oude heerenhuis, bij de boerderij „Overen” gelegen. De Heer Timmermans was zoo vriendelijk ons dit kamertje van plm. 3 M2 te toonen, waarin nog het getralied raampje aanwezig is, waardoor het licht naar binnen kon vallen, en welke opening vermoedelijk zal gediend hebben voor event. gesprekken met parochianen”. Voor doopen, trouwen, etc. had hij een, zij ’t dan ook gebrekkig, kapelletje ingericht, hoewel de volksmond daar nog verhaalt van ’t uitoefenen der H. Sacramenten in ’t nabij gelegen houtgewas, waar thans nog een kapelletje ligt, waarop we het wapen der adellijke familie d’Alcantara (Spaansche adel) nog konden ontwaren, welke familie een tijdlang eigenares was dezer bezitting.
De boerderij die op een opzettelijk daarvoor aangelegde hoogte is gebouwd, en dan ook nooit last had van ’t hooge water, zelfs niets in 1926, heeft een landerijen- en weidenomvang van plm. 60 H.A., en behoort thans aan eene familie Berger te Den Haag. Het is een belangrijk bedrijf, en de Heer A. Timmermans, die met zijne ijverige echtgenoote, kinderen en dienstpersoneel deze boerderij op voorbeeldige wijze weet te beheeren kan er zich tevens op beroemen in deze streken den stoot te hebben gegeven aan ’t machinaal melken, welke melkmachtne (Westfalia) thans in veel groote boerenbedrijven in gebruik is.
GERHR. KR.
|