Limburger Koerier/Jaargang 94/Nummer 206/Linne, een oude parochie

Linne, een oude parochie
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 2 september 1939
Titel Linne, een oude parochie
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 94, 206
Editie, pg [Dag, 6]
Opmerkingen Jozef Habets vermeld als Habets, Pieter Harmen Witkamp als Witkamp, Nero Claudius Drusus als Drusus, Pierre Cuypers als Cuypers
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

LINNE, EEN OUDE PAROCHIE.

De Drususberg, een heuvel met ’n geheimzinnig verleden.

      LINNE. — Midden-Limburgers, die wat verder in de historie van deze streken gevorscht en gesnuffeld hebben, spreken nog wel eens van „de heidenen van Linne”. In zijn „Geschiedenis van het Bisdom Roermond” vertelt Habets, dat de laatste schuilhoeken van het heidendom in de zesde en zevende eeuw onzer jaartelling op de dorpen en de afgelegen heide- en boschstreken gezocht moeten worden, waarvan de bewoners door de christenen dan „pagani” of heidenen genoemd werden. Tusschen Merum en Ool lag de Drususberg, een tumulus, die eerst in den loop der vorige eeuw afgegraven werd. Daar kwamen zij bijeen en vereerden hun afgoden, toen reeds overal in den omtrek het licht van het christendom begon door te breken.
      Geheimzinnige verhalen waarden om dien Drususberg en werden door de eeuwen heen van geslacht op geslacht overgeleverd. Van een hard en taai ras moeten deze heidenen geweest zijn, die zoo noode hun overgeërfde afgoden verruilden voor den dienst van den Slaa[onleesbaar] die aan een kruis Zijn leven liet. Stug en bijna onverzettelijk, vastgeroest in het leven en den dienst hunner voorouders, als de bergbewoners uit de boeken van Noorsche schrijvers.

Raadhuis te Linne.

      De Drususberg behield voor de historici steeds een geheimzinnige aantrekkingskracht. Hoe is deze kunstmatige terp hier gekomen? Talrijke gissingen zijn hierover gedaan. Sommigen meenen in Merum het oude Mederiacum terug te vinden uit den Romeinschen tijd. Ook de ruïne van een ouden wachttoren meent men tot die dagen te kunnen terugvoeren. In de 12e eeuw hadden de heeren van Meerhem hun sterken burcht. Witkamp, een bekend aardrijkskundige uit de vorige eeuw, plaatst hier een der talrijke versterkingen door Drusus bij de samenvloeiïng van Maas en Roer aangelegd. Ligt de beroemde veldheer hier dan begraven? Dit laatste is onwaarschijnlijk: misschien was de Drususberg de rest van een heuvel, door soldaten te zijner nagedachtenis opgericht. Of de naam is later aan de plek gegeven, doordat de naam van dien veldheer onder de bewoners was blijven voortleven.
      Albert Welters schreef in 1875 hierover: „De taaie klei, waaruit de heuvel is opgeworpen, wordt verwerkt tot tichelsteen. Was hij een begraafplaats? Welicht ja, want de urnen, asch en andere voorwerpen duidden iets dergelijks aan. Of was hij veeleer een offerplaats? Wellicht ook dit nog, en dan zal het een offerplaats der Franken zijn geweest. Wanneer werd die heuvel opgeworpen? Waarschijnlijk, naar de gekleurde urnen en ijzeren voorwerpen, aldaar gevonden te oordelen, in den Frankischen tijd, tusschen de zesde en negende eeuw, zoodat hier mogelijk de laatste stuiptrekkingen der Frankische afgoderij op Limburgschen bodem gezien werden.”
      Hoe het zij, de Drususberg bleef in een sfeer van geheimzinnigheid en ook van de „heidenen van Linne” werd de eeuwen door gesproken. En toch was het dit dorp, dat, na St. Odiliënberg, van alle plaatsen uit den omtrek, Roermond niet uitgezonderd, de eerste parochiekerk bezat en door Neêrland’s grooten heilige, St. Willibrord, wiens jubileum dit jaar met zooveel luister gevierd wordt, eeuwenlang met ’t Utrechtsche bisdom verbonden zou blijven.
      Omstreeks 700 stichtte Willibrord te Susteren het eerste klooster dezer streken, waaruit het geestelijk leven zich Noordwaarts verspreidt. Als eenigen tijd later de H.H. Wiro, Plechelmus en Otger zich te St. Odiliënberg vestigen, vinden zij daar reeds een kapel, toegewijd aan de H. Maagd, waarnaast zij een klooster stichten.
      Dit klooster dat in de volgende eeuwen het middelpunt eener aanzienlijke bezitting wordt, blijft in relatie met de Utrechtsche kerkvoogden, de opvolgers van Willibrord. Koning Lotharius II schenkt het in 858 met alles, wat er bij hoort, aan den bisschopszetel van het Sticht en als in 943 bisschop Balderik een aantal hoeven dezer bezitting aan zekeren graaf Reinier en zijn zonen in leen schenkt, worden bij deze transactie duidelijk de namen der plaatsen in de buurt genoemd, waaronder voor den eersten keer Linne voorkomt.
      Het is in deze tijden, dat de geesel der Noormannen woedt, en de bezitting St Petersberg, zooals de oude naam voor Odiliënberg luidt, dikwijls afgekort tot gewoon Berg, komt den Utrechtschen kerkvoogd als schuilplaats voor zijn kanunniken goed van pas. De naam wordt ook niet vergeten, want eeuwenlang zien wij tusschen de Utrechtsche koorheeren een proost van St. Odiliënberg optreden, ook als de Noormannen reeds voorgoed uit deze streken verdreven zijn. De bisschop kan zijn machtssfeer in het Noorden herstellen en uitbreiden. Hetzelfde doet zijn Luiksche ambtgenoot in het Zuiden, die zijn gebied wil bevestigen en afronden, waardoor omstreeks het jaar 1000 sprake is van de kerk van Linne.
      De bisschoppen Adelbold van Utrecht en Baldrik II van Luik gaan dan een overeenkomst aan, waarbij de laatste afstand doet van al zijn bisschoppelijke rechten in de parochiën van St. Odiliënberg en Linne, terwijl Baldrik als tegenprestatie verlof krijgt op gebied in het Utrechtsche een kerk te bouwen en er de tienden te heffen. Bij deze overeenkomst wordt niet gerept van de andere plaatsen, die tot de bezitting Berg behooren, zooals Roer, Lerop, Swalmen, Asselt, Vlodrop, Melick en Maasniel, waarvan de bewoners dus waarschijnlijk te Berg en Linne hun Parochiekerk en zielsverzorging hadden. Ook Roermond heeft waarschijnlijk tot deze bezitting behoord; het wordt weliswaar niet genoemd maar het grondgebied der genoemde plaatsen sluit dat van Roermond, dat waarschijnlijk nog niet bestond, geheel in. De buurdorpen Maasbracht en Montfort krijgen eerst later hun kerken. Beide plaatsen moeten een gedeelte hunner tienden aan den pastoor van Linne uitkeeren, een duidelijk bewijs, dat ze uit Linne voortkwamen duidelijker gezegd, dat in Linne de Moederkerk stond. Montfort behoorde voor de oprichting eener eigen parochie onder Berg en Linne; het dorp onder Berg en het kasteel, dat door de toentertijd ter plaatse zeer breede Vlootbeek daarvan gescheiden was, onder Linne.
      Intusschen wordt in deze streken „geschiedenis” gemaakt”. De kleine graven zijn verdwenen en op fatsoenlijke of unfaire manier – l’histoire se répète – verdrongen door hun sterkere collega’s. De graven, later hertogen, van Gelder vestigen hier hun machtssfeer en probeeren die naar het Zuiden uit te breiden. Tot dit doel worden betrekkelijk kleine plaatsen als Echt, Nieuwstad en Montfort tot steden bevorderd en met de in de buurt liggende dorpen ingedeeld bij het nieuwe drossaard-ambt Montfort. Maar ook de Brabantsche Hertog loert op zijn kans en de beroemde slag van Woeringen — zoo gaarne in onze „Hollandsche” geschiedboeken vergeten — brengt de beslissing te zijnen voordeele: Gelre’s uitbreiding naar dezen kant is tot stilstand gebracht.
      De parochie Linne heeft intusschen eerst deel uitgemaakt van het landdekenaat Susteren van het bisdom Luik, waarvan in de 13e eeuw ook een pastoor van Linne, als deken optreedt. Johannes, „plebanus in Linne et decanus Swestrensis capituli”, is in 1223 verschillende malen getuige bij schenkingen en is in 1230 aanwezig op een ynodes te Roermond. Tot de oprichting van het nieuwe bisdom Roermond in 1559 blijft Linne onder het Bisdom Luik en het dekenaat Susteren. Uit dezen tijd stammen de klokken, die de jaartallen 1349 en 1457 dragen en tot de oudste van het Bisdom behooren. Oud is ook de steenen doopvont, door kenners als een der oudste en bestbewaarde in haar soort geroemd. De laatste kerkvisitatie onder Luik herinnert er weer aan, dat Linne een plaats aan het water is. Daarin wordt gesproken van een altaar, toegewijd aan St. Nicolaas, den patroon van de schippers.
      Het nieuwe — beter gezegd, het oude — bisdom Roermond deelt de parochie in bij het dekenaat Montfort. Bijzonderheden uit kerkvisitaties melden als patroon der kerk St. Martinus van Tours, waarschijnlijk ook weer een bewijs voor den hoogen ouderdom der parochie. Immers, de Angel-Saksische geloofsverkondigers in de zesde, zevende eeuw en daarna, hadden een voorkeur voor dezen patroonheilige. Het vergevingsrecht voor het aanstellen van den pastoor heeft de Koning van Pruisen in zijn hoedanigheid van souverein van ’t Land van Montfort, die ook een gedeelte der tienden ontvangt. De rest komt aan den pastoor van Montfort en het Kathedrale Kapittel te Roermond, dat weer voor de reparatie van de kerk moet opkomen. Als koster wordt reeds voor 1700 zekere Engelen genoemd, in wiens familie dit ambt bleef tot het einde der vorige eeuw, ruim 200 jaren.

Parochiekerk te Linne.

      De tegenwoordige kerk werd in 1898 gebouwd en wijst dus weinig op den hoogen ouderdom der parochie. De teekening geeft de situatie weer ongeveer 20 jaar geleden voor de afbraak der oude kapelanie. Ook verder kan de plaats niet bogen op gebouwen van ouden datum. Het fraaie kasteei „Heysteren”, waarvan wij de vorige keer een afbeelding gaven, is uit de 18e eeuw. Vermelding verdient ook de oude hoeve van de familie Maassen aan den Rijksweg, waarschijnlijk een overblijfsel van „den hoff Ten Breidenwegh”, welke reeds vóór 1500 in de leenboeken van Gelder voorkomt. Als belangwekkende noviteit mag genoemd worden het fraaie raadhuis, een schepping van architect Cuypers.