Limburger Koerier/Jaargang 95/Nummer 259/Ambachten in deze tijd

Ambachten in deze tijd
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 11 november 1940
Titel Ambachten in deze tijd. Dit vak werd een bezienswaardigheid
Krant Limburger Koerier
Jg, nr 95, 259
Editie, pg [Dag], tweede blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein
AMBACHTEN IN DEZEN TIJD

Dit vak werd een bezienswaardigheid.


[Auteursrechtelijk beschermde foto door Hubert Lenarts (1896-1965).]

De wever Jan Peerlings druk in actie op zijn weefgetouw.

(Foto Lenarts).


      ROERMOND. – Veel ambachtslieden, die jaren achtereen hun eerzaam ambacht uitoefenden, zijn als gevolg van de snelle ontwikkeling der techniek verworden tot verlengstukken van machines, of...... werden zelfs voor geruimen tijd geheel uitgeschakeld uit het productie-proces. Zoo is het ook gegaan met onze wevers op de dorpen.

      Het is nog maar heel zeldzaam als men hier of daar nog een echten wever aantreft, een man die van het gesponnen vlas op een weefgetouw linnen maakt. Hoe belangrijk dit werk altijd was, kunnen nog vele onzer vaders vertellen en anders de grootvaders wel. Het is een klein kunstje, om over het weven veel te hooren. Men behoeft maar naar het eerste het beste dorp te gaan en daar een paar bejaarde menschen over die zaak aan te spreken. Maar voor een artikel in onze reeks over de ambachten moesten we den vakman zelf hebben, en echte wevers treft men niet veel meer aan.
      Doch op Moezel, een gehucht van Weert, daar woont nog een wever. Men zou hem kunnen noemen de laatste wever van Limburg, hoewel er hier en daar nog wel een te vinden is. Bijvoorbeeld vlak bij den wever Jan Peerlings te Moezd in de buurt, in Stramproy, daar woont ook nog een wever, maar zonder aan diens capaciteiten ook maar iets te willen afdingen, moet toch gezegd, dat de oude Jan Peerlings van Moezel een grootere vermaardheid bezit. Hij heet dan ook voor eenieder de wever, hoewel zijn arbeid tot een bezienswaardigheid is verworden. Niet dat zijn huisje te Moezel, waar van vader op zoon sinds menschenheugents de weefgetouwen snorden, een soort museum geworden is. O neen. Jan Peerlings zag in 1933 duidelijk in, dat zijn ambacht geen plaats meer vond in het huidige productie-proces en daarom brak hij zijn prachtige groote weefstoelen af en sleepte ze naar het Gemeentelijk Museum te Roermond en het museum te Weert, waar ze nu staan opgesteld en getuigen van een belangrijk en schoon ambacht, dat vroeger in deze dreven werd uitgeoefend.
      En het typische van al is, dat er nu opeens belangstelling komt voor het weven op zijn stoel, waarom Jan Peerlings verscheidene keeren wordt uitgenoodigd, om naar een van de twee musea te komen om daar voor ’n belangstellend gezelschap een stuk linnen te weven. De beide weefstoelen zijn dan ook bedrijfsklaar en de handige wever Peerlings maakt à la minute een stuk linnen voor wie daar belang in stelt. Zoo snapten we hem ook, voor de foto bij dit artikel. Hier ziet men Jan Peerlings in het museum te Roermond bezig met weven. Het stuk linnen dat hij vervaardigde blijft op ’t gebouw, zoodat iedereen het nog kan zien.
      Maar al werd dit ambacht, dan nu een bezienswaardigheid, Jan Peerlings heeft jarenlang den kost verdiend met weven en over zijn mooi ambacht zijn we hem eens gaan uitvragen. We zaten met hem in de kamer, waar nog voor enkele jaren twee weefstoelen stonden en waar hij, en vóór hem zijn vader, en daarvóór weer de grootvader als wevers gewerkt hebben. En nu moet u niet denken, dat een wever alleen maar grof linnen kon maken, zoo zeide hij, wij maakten ook fijn linnen voor beddenlakens, ja zelfs damesrokken en schorten, met de mooiste kleuren er in! En om deze woorden te illustreeren, liet hij zijn vrouw een paar rokken halen, waarin roode, bruine en gele banen verwerkt zaten tot een mooi geheel. Deze rokken zijn meer dan vijftig jaren oud, zei de wever ons de kleedingstukken toonende, stukken, die er waarachtig nog als nieuw uitzagen!
      Ja zei Peerlings, zulk goed is onverslijtbaar, en wat wij zagen, deed de volle waarheid inzien van die woorden.
      Intusschen, het weversvak was geen gemakkelijk baantje. Het opstellen van den stoel was een tijdroovend werkje waarmee enkele dagen gemoeid waren. Eerst moest de schering worden opgezet, wat een halven dag vorderde en dan de „ketting” klaargemaakt, wat enkele dagen werk vergde. Die z.g. ketting is wat men op de foto vóóraan op den stoel ziet. Dat zijn de draden van het linnen die recht op den wever aanloopen (schering). Zulk een ketting werd samengesteld uit 1200 tot 1800 draden naast elkaar! Die ketting werd dan „geboomd”’ ofwel op een boom gedraaid en dan voorop den weefstoel gedaan zooals men op de foto ziet. Dat boomen van die ketting kno men niet alleen, maar daar moesten vijf man aan te pas komen.
      Was de wever zoover, dan moest hij draadje voor draadje door de kam halen en wel zóó, dat de draden elkander meermalen kruisten. Zoodoende werd het mogelijk, dat wanneer de schietspoel van links naar rechts door de schering schoot, er een weefsel notstond.
      Als alles zoover was, dan kon het eigenlijke weven beginnen. Het voorbereidende werk vergde dus ongeveer vier tot vijf dagen. De wever ging dan achter den stoel staan, met zijn voeten op twee houten pedalen en bracht daarmee het getouw in beweging. Al die honderden strakgespannen draden gingen dan op en neer en ondertusschen gooide hij met een behendige beweging de schietspoel door de schering, bracht dus den inslag aan.
      Met een hout dat boven het getouw zat, klopte de wever de draden steeds aan en zoo vorderde het werk met een snelheid van één el per uur.
      Peerlings, die zijn vak goed verstaat en nogal een behendig manneke is, maakte zoo zeven tot acht el per dag, wat dan door elkaar gerekend (met instellen van getouw) werkdagen waren van negen tot tien uur!
      En wat de meer interne zaken betreft, uit dertig pond dik garen, haalde hij vijf en veertig ellen linnen, mits hij een katoenen inslag gebruikte. Want de gang van zaken was zoo; de vrouwen op de boerderijen sponnen het vlas tot garen en de wever leverde het katoen voor den inslag, terwijl het garen van de boerin op het getouw werd gespannen als schering.
      Gebruikt hij nu voor grof goed alleen vlasgaren, dan kwam uit één pond ook één el.
      En wat de prijzen betreft, de menschen leverden dus zelf het garen en hij leverde het katoen. De prijs daarvan bracht hij in rekening, naar gelang het hem kostte maar voor arbeidsloon, kreeg hij voor grof linnen elf tot twaalf cent per el en voor fijn linnen vijftien tot zestien oent per el. Zoo leverde een werkdag van tien uren (ongeveer zes el) hem zes en negentig cent op.
      Rijk is Peerlings dus nooit geworden, maar hij was steeds gelukkig en lachte maar met zijn guitigen aansekelijken lach, als hij maar op zijn getouw bezig kon zijn.
      Maar zoo zegt hij somber, de meidjes van tegenwoordig kunnen niet meer spinnen. Het spinnewiel is geworden, tot een sieraad in moderne interieurs. En toen wij vroegen of de menschen van 1933 dan nog wel vlas sponnen, antwoordde hij ontkennend. Neen, dat was garen wat nog op vele boerderijen in voorraad was. Er was wel dikwijls half vergaan spul bij, maar ik heb van die oude voorraden nog heel wat ellen linnen, dat nu nog gebruikt wordt, geweven..
      En dat oude garen had tot gevolg, dat het weven veel langzamer ging, want er braken dan dikwijls draden en dan was het prutsen en knoopen, wat een hoop oponthoud gaf. Het gebeurde dan wel eens, dat er duizend draden op een paar el braken!
      Het weven heeft afgedaan, ook voor Peerlings. Niettemin is ’t interessant zoo’n ouden, degelijken vertegenwoordiger uit dat vak er over te hooren praten. Maar Peerlings praat niet alleen, hij handelt nu in manufacturen, iets wat wel in zijn lijn ligt. En wanneer er belangstelling voor is. komt hij zoo nu en dan eens naar het museum, om daar voor een uurtje weer bezig te zijn als de oude wever, een vak, dat hij sinds 1890 uitoefende.