Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 35

Deel 34 Max Havelaar (1860) door Multatuli

Deel 35

Deel 36
Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript.

[ 315 ]Den volgenden dag ontving Havelaar een brief van den resident van Bantam, welks inhoud blykt uit het antwoord dat ik hier afschryf:

«N° 93. Geheim.
Rangkas-Betoeng, 28 Februari 1856.
 

Ik heb de eer gehad te ontvangen uwe spoedmissive van 26 dezer La O, geheim, houdende hoofdzakelyk mededeeling:

dat gy gronden hadt, niet te treden in de voorstellen, gedaan by myne ambtsbrieven van 24 en 25 dezer, Nrs 88 en 91;
dat gy vooraf vertrouwelyke mededeeling hadt gewenscht;
dat gy niet goedkeurt myne verrichtingen in die beide brieven omschreven;
en ten-slotte van eenige bevelen.

Ik heb thans de eer, gelyk trouwens reeds in de konferentie van eergister mondeling geschiedde, nogmaals en ten-overvloede te verzekeren:

dat ik volkomen eerbiedig de wettigheid van uw gezag, waar het geldt de keuze, al of niet te treden in myn voorstellen;
dat de ontvangen bevelen met stiptheid en des-noods met zelfverloochening, zullen worden nagekomen, als waart gy tegenwoordig, by al wat ik doe en zeg, of juister: by al wat ik niet doe en niet zeg.

Ik weet dat gy op myn loyauteit ten deze vertrouwt.(172) Doch ik neem de vryheid ten plechtigste te protesteeren [ 316 ]tegen den minsten zweem van afkeuring omtrent éénige handeling, éénig woord, éénige zinsnede, door my in deze zaak verricht, gesproken of geschreven.

Ik heb de overtuiging myn plicht te hebben gedaan, in doel en in wyze van uitvoering, geheel myn plicht, niets dan myn plicht zonder de minste afwyking.

Lang, had ik nagedacht voor ik handelde — dat is: voor ik onderzocht, rapporteerde en voorstelde — en als ik in iets het minste zou gefaald hebben…uit overyling faalde ik niet.

In gelyke omstandigheden zou ik op-nieuw — iets sneller echter — geheel, letterlyk geheel hetzelfde doen en nalaten.

Al ware het zelfs dat een hooger macht dan de uwe iets afkeurde in wat ik deed — behoudens misschien het eigenaardige van myn styl die een deel uitmaakt van myzelf, een gebrek waarover ik zoomin verantwoordelyk ben als een stamelaar voor het zyne — al ware het dat…doch neen, dit kàn niet zyn, maar al ware het zoo: ik heb myn plicht gedaan!

Wel doet het my — zonder bevreemding evenwel — leed, dat gy hierover anders oordeelt — en wat myn persoon aangaat, zou ik terstond berusten in wat my een miskenning toeschynt — doch er is een principe in ’t spel, en ik heb gewetensredenen die eischen dat uitgemaakt worde welke meening juist is, die van U of de myne.

Anders dienen dan ik te Lebak diende, kan ik niet. Wenscht dus het Gouvernement anders te worden gediend, dan moet ik als eerlyk man eerbiedig verzoeken my te ontslaan. Dan moet ik op zes-en-dertigjarigen leeftyd trachten op-nieuw een loopbaan aantevangen. Dan moet ik, na zeventien jaren, na zeventien zware moeielyke dienstjaren, na myn beste levenskrachten te hebben ten-offer gebracht aan wat ik voor plicht hield, op-nieuw aan de Maatschappy vragen of ze my brood wil geven voor vrouw en kind, brood in ruil voor myn denkbeelden, brood wellicht in ruil voor arbeid met kruiwagen of spade, als de kracht van myn arm meer waard wordt gekeurd dan de kracht myner ziel.

Maar ik kan en wil niet gelooven dat uwe meening door [ 317 ]zyne Excellentie den Gouverneur-generaal gedeeld wordt, en ik ben dus verplicht, vóór ik overga tot het bitter uiterste dat ik neerschreef in de vorige alinea, u eerbiedig te verzoeken aan het Gouvernement voortestellen:

den resident van Bantam aanteschryven, alsnog goedtekeuren de handelingen van den adsistent-resident van Lebak, betrekking hebbende op diens missieves van 24 en 25 dezer, Nis 88 en 91.

Of wel:

genoemden adsistent-resident te roepen ter verantwoording op de door den resident van Bantam te formuleeren punten van afkeuring.

Ik heb de eer u ten-slotte de dankbare verzekering te geven, dat wanneer iets me kon terugbrengen van myn lang doordachte, en bedaard maar vurig aangekleefde principes ten dezen…waarlyk, het zou geweest zyn de heusche innemende wyze waarop gy in de konferentie van eergister die principes hebt bestreden.

De Adsistent-resident van Lebak,
Max Havelaar