Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 7
← Deel 6 | Max Havelaar (1860) door Multatuli
Deel 7 |
Deel 8 → |
Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript. |
[ 52 ]Op de grens tusschen Lebak en Pandeglang dan, was op zekeren morgen een ongewone beweging. Honderden gezadelde paarden bedekten den weg, en duizend menschen voor ’t minst — wat veel was voor die plek — liepen in bedryvig wachten heen-en-weer. Hier zag men de hoofden der dorpen, en de distriktshoofden uit het Lebaksche, allen met hun gevolg, en te oordeelen naar den schoonen bastert-arabier die in zyn ryk tuig op den zilveren watertrens knabbelde, was ook een hoofd van hoogeren rang op deze plaats aanwezig. Dit was dan ook het geval. De Regent van Lebak, Radhen Adhipatti Karta Natta Negara (12) had met groot gevolg Rangkas-Betoeng, verlaten, en ondanks zijn hoogen ouderdom de twaalf of veertien palen afgelegd, die zyn woonplaats scheiden van de grenzen der naburige afdeeling Pandeglang.
Er werd een nieuwe adsistent-resident verwacht, en het gebruik, dat in Indie meer dan ergens kracht van wet heeft, wil dat de beambte die met het bestuur eener afdeeling belast is, feestelyk worde ingehaald by zyn aankomst. Ook de kontroleur, een man van middelbaren leeftyd, die sedert eenige maanden na den dood van den vorigen adsistent-resident, als eerstopvolgende in rang het bestuur had waargenomen, was daar tegenwoordig.
Zoodra het tydstip der komst van den nieuwen adsistent-resident bekend was, had men in-aller-yl een pendoppo doen oprichten, een tafel en eenige stoelen daarheen gebracht, en eenige ververschingen gereed gezet. In deze pendoppo wachtte de Regent met den kontroleur de aankomst van den nieuwen chef af.
Na een hoed met breeden rand, een regenscherm, of een [ 53 ]hollen boom, is een pendoppo zeker de eenvoudigste uitdrukking van het denkbeeld: dak. Verbeeld u vier of zes bamboezen palen in den grond geslagen, die aan de boveneinden met elkander verbonden zyn door andere bamboes, waarop een deksel is vastgehecht van de lange bladen van den waterpalm, die in deze streken atap heet, en ge zult u dusdanige pendoppo kunnen voorstellen. Het is, zooals ge ziet, zoo eenvoudig mogelyk, en het moest hier dan ook slechts dienen als pied à terre voor de europesche en inlandsche beambten die daar hun nieuw opperhoofd kwamen verwelkomen aan de grenzen.
Ik heb me niet volkomen juist uitgedrukt, toen ik den adsistent-resident het opperhoofd, ook van den Regent, noemde. Een uitweiding over ’t mechanismus van het bestuur in deze landstreken is hier, tot juist begrip van hetgeen volgen zal, noodzakelyk. (13)
Het dusgenaamd Nederlandsch Indie — ’t adjektief nederlandsch komt me eenigszins onnauwkeurig voor, doch ’t werd officieel aangenomen (14) — is, wat de verhouding van het moederland tot de bevolking aangaat, te splitsen in twee zeer verschillende hoofddeelen. Een gedeelte bestaat uit stammen welker vorsten en vorstjes de opperheerschappy van Nederland als suzerein erkend hebben, doch waarby nog altyd het rechtstreeksch bestuur, in meer of minder mate gebleven is in handen van de ingeboren Hoofden zelf. Een ander gedeelte, waartoe — met een zeer kleine, wellicht maar schynbare, uitzondering — geheel Java behoort, is rechtstreeks onderworpen aan Nederland. Van cyns of schatting of bondgenootschap is hier geen spraak. De Javaan is nederlandsch onderdaan. De Koning van Nederland is zyn koning. De afstammelingen zyner vorige vorsten en heeren zyn nederlandsche beambten. Ze worden aangesteld, verplaatst, bevorderd, door den Gouverneur-generaal die in-naam van den Koning regeert. De misdadiger wordt veroordeeld en gevonnisd naar een wet die van ’s Gravenhage is uitgegaan. De belasting die de Javaan opbrengt, vloeit in de schatkist van Nederland.
[ 54 ]Van dit gedeelte slechts der nederlandsche bezittingen, dat alzoo inderdaad deel uitmaakt van het Koningryk der Nederlanden, zal in deze bladen hoofdzakelyk sprake zyn.
Den Gouverneur-generaal staat een Raad ter-zyde, die echter op zyn besluiten geen beslissenden invloed heeft. Te Batavia zyn de onderscheidene bestuurstakken verdeeld in «departementen» aan welker hoofd Direkteuren geplaatst zyn, die den schakel uitmaken tusschen het opperbestuur van den Gouverneur-generaal en de Residenten in de provincien. By behandeling evenwel der zaken van politieken aard, wenden zich deze beambten rechtstreeks tot den Gouverneur-generaal.
De benaming Resident is herkomstig uit den tyd toen Nederland nog slechts middelyk als leenheer de bevolking beheerschte, en zich aan de hoven der nog regeerende Vorsten door Residenten liet vertegenwoordigen. Die Vorsten bestaan niet meer, en de residenten zyn, als gewestelijke Gouverneurs of Praefecten, bestuurders van landschappen geworden. Hun werkkring is veranderd, doch de naam is gebleven.
Het zyn deze residenten, die eigenlyk het nederlandsch gezag tegenover de javaansche bevolking vertegenwoordigen. Het volk kent noch den Gouverneur-generaal, noch de Raden van Indie, noch de Direkteuren te Batavia. Het kent slechts den Resident, en de beambten die onder hem het besturen.
Een dusdanige residentie — er zyn er, die byna een millioen zielen bevatten — is verdeeld in drie, vier of vyf afdeelingen of regentschappen, aan welker hoofd Adsistent-Residenten geplaatst zyn. Onder dezen weder wordt het bestuur uitgeoefend door kontroleurs, opzieners en een tal van andere beambten die noodig zyn voor de inning der belastingen, voor het toezicht over den landbouw, voor het oprichten van gebouwen, voor de waterstaatswerken, voor de policie en voor het rechtswezen.
[ 55 ]In elke afdeeling staat een inlandsch hoofd van hoogen rang met den titel van Regent, den adsistent-resident ter-zyde. Zoodanig Regent, hoewel zyn verhouding tot het bestuur en zyn werkkring geheel die is van een bezoldigd beambte, behoort altyd tot den hoogen adel des lands, en dikwyls tot de familie der vorsten die vroeger in dat landschap of in de nabuurschap onafhankelyk geregeerd hebben. Zeer staatkundig wordt alzoo gebruik gemaakt van hun alouden feodalen invloed — die in Azie over ’t geheel van groot gewicht is, en by de meeste stammen als punt van godsdienst wordt aangemerkt — dewyl door het benoemen dezer hoofden tot beambten, een hierarchie wordt geschapen, aan welker spits het nederlandsch gezag staat, dat door den Gouverneur-generaal wordt uitgeoefend.
Er is niets nieuws onder de zon. Werden niet de Ryks-, Mark-, Gau-, en Burggraven van het duitsche Ryk evenzoo door den Keizer aangesteld, en meestal gekozen uit de Baronnen? Zonder uitweiding over den oorsprong des adels, die geheel in de natuur ligt, wensch ik toch plaats te geven aan de opmerking hoe in òns werelddeel en ginds in ’t verre Indie, dezelfde oorzaken dezelfde gevolgen hadden. Een land moet op verren afstand geregeerd worden, en hiertoe zyn beambten noodig, die ’t centraaal gezag vertegenwoordigen. Onder het stelsel van militaire willekeur, kozen de Romeinen hiertoe de Praefecten, in den aanvang gewoonlyk de bevelhebbers der legioenen die ’t bedoelde land hadden ten-onder gebracht. Zulke landstreken bleven dan ook: provincien, dat is: wingewesten. Maar toen later het centraal gezag des duitschen Ryks behoefte voelde, eenig ver gelegen volk aan zich te binden op andere wyze dan door stoffelyk overwicht alleen, zoodra een verwyderde streek werd beschouwd als door gelykheid in afkomst, taal en gewoonten tot het Ryk te behooren, deed zich de noodzakelykheid gevoelen, iemand met de leiding der zaken te belasten, die in dat land te-huis behoorde niet alleen, maar door zyn stand boven zyn medeburgers in die streken verheven was, opdat de [ 56 ]gehoorzaamheid aan de bevelen des Keizers, gemakkelyk werde door de samengaande neiging tot onderwerping aan hem die met de uitvoering dezer bevelen belast was. Hierdoor werden dan tevens geheel of gedeeltelyk de uitgaven vermeden, voor een staand leger ten-laste der algemeene staatskas, of, zooals meestal geschiedde, ten-laste van de gewesten zelf, die door zoodanig leger moesten bewaakt worden. Zoo werden de eerste Graven gekozen uit de Baronnen des lands, en strikt genomen is dus ’t woord graaf geen adellyke titel, doch slechts de benaming van een met zeker ambt belasten persoon. Ik geloof dan ook dat in de middeleeuwen de meening gold, dat de duitsche Keizer wel ’t recht had, graven, d.i. landschapsbestuurders, en hertogen, d.i. heiraanvoerders, te benoemen, doch dat de Baronnen beweerden, wat hun geboorte aangaat, aan den Keizer gelyk te zyn en alleen van God aftehangen, behoudens de verplichting den Keizer te dienen, voor-zoo-ver deze met hun toestemming, en uit hun midden gekozen was. Een graaf bekleedde een ambt waartoe hem de Keizer had geroepen. Een baron beschouwde zich als baron «door de genade Gods.» De graven vertegenwoordigden den Keizer, en voerden als zoodanig diens banier, d.i. den Standaard van het Ryk. Een baron bracht volk op de been onder zyn eigen vaan, als baanderheer.
De omstandigheid nu, dat graven en hertogen gewoonlyk uit de baronnen werden gekozen, bracht te-weeg dat zy het gewicht hunner betrekking in de schaal legden by den invloed dien zy aan hun geboorte ontleenden, en hieruit schynt later, vooral toen men aan de erfelykheid dezer betrekkingen was gewoon geraakt, de voorrang ontstaan te zyn, dien deze titels hadden boven dien van baron. Nog heden-ten-dage zou menige vryheerlyke familie — zonder keizerlyk of koninklyk patent, dat is een zoodanige familie, die haren adel afleidt van het ontstaan des lands, die altyd van adel was omdat ze van adel was — autochthoon — een verheffing tot den gravenstand, als derogeerend afwyzen. Er zyn voorbeelden van. [ 57 ]
De personen die met het bestuur van zoodanig graafschap belast waren, trachtten natuurlyk van den Keizer te verkrygen dat hun zoons, of, by-gebreke daarvan, andere bloedverwanten, hen in hun betrekking zouden opvolgen. Dit geschiedde dan ook gewoonlyk, schoon ik niet geloof dat ooit het recht op deze opvolging organisch is erkend geworden, althans wat deze beambten in de Nederlanden aangaat, by-voorbeeld, de graven van Holland, Zeeland, Henegouwen of Vlaanderen, de hertogen van Brabant, Gelderland, enz. Het was in den beginne een gunst, weldra een gewoonte, en ten-slotte een noodzakelykheid, maar nooit werd deze erfelykheid wet.
Nagenoeg op gelyke wyze — wat de keus der personen aangaat, daar hier geen spraak is van gelykheid in werkkring, hoewel ook in dit opzicht zekere overeenstemming in ’t oog valt — staat aan het hoofd eener afdeeling op Java, een inlandsch beambte die den hem door het gouvernement gegeven rang met zijn autochthoonen invloed verbindt, om aan den europeschen ambtenaar die ’t nederlandsch gezag vertegenwoordigt, het bestuur gemakkelyk te maken. Ook hier is de erfelykheid, zonder door een wet vastgesteld te zyn, tot een gewoonte geworden. Reeds by het leven van den Regent is deze zaak meestal geregeld, en ’t geldt als een belooning voor dienstyver en trouw, indien men hem de toezegging geeft dat hy in zijn betrekking door zyn zoon zal worden opgevolgd. Er moeten al zeer gewichtige redenen bestaan, voor er van dezen regel wordt afgeweken, en waar dit het geval wezen mocht, kiest men toch gewoonlyk den opvolger uit de leden van dezelfde familie.