Mengelingen/In een’ vriendenrol

[ 80 ]

In een’ vriendenrol.

Hoe ’t hart zich kennen deed aan juiste keus van woorden,
En Vriendschap op ’t papier in zuivrer trekken sprak;
Hoe streelend vloot de maat van mijne Cytherkoorden!
Hoe sierlijk toog mijn pen door ’t witte lettervak!
Maar valschheid weet aan ’t hart zijn toon en stem te ontleenen,
En de inkt verschiet geen verf om ’t geen de hand bedoelt.
Wat zeg ik! Legt men ’t oog geen hartbeschamend weenen,
Ja, ’t hart geen zuchten op waar van het niets gevoelt?
’t Is alles veinzenvol en vol bedrieglijkheden,
Ja, Liefde en Vriendschap-zelf gaan in vermomd gewaad:
De Waarheid vindt geen’ borg in Godgeheiligde eeden;
De Vrouw, in ’t hechtst verbond geen zeekre toeverlaat.
En echter, van mijn hand durft ge u een blijk belooven,
Dat van een ziel getuigt, aan uwe ziel verknocht?
Met recht, mijn dierbre Vriend! van ’t rond der aard verschoven,
Zij Vaderlandsche trouw in deze borst gezocht!
Wel dan, aanvaard dit pand, van ’t needrigst kunstvermogen
En dank het lot voor één’ — VOOR EENEN — teedren vrind!
Maar tevens voor een Gâ, de minlijkste in uwe oogen,
Die teêder nog, kan ’t zijn, en even trouw bemint!

 1784.