Mengelingen/Paris oordeel

De zucht eens Vaders Mengelingen (1855) door Willem Bilderdijk

Paris oordeel

Polyfeem
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.

[ 87 ]

Paris oordeel.

Drie Godinnen pleitten samen
Om den prijs van ’t hoogste schoon:
De arme Paris stond verlegen,
Nog geen rechterampt gewoon.

Pallas geestuitstortende oogen,
Junoos adel op ’t gelaat,
Venus teedre aantreklijkheden,
Eischten meer dan één granaat.

Venus lach ontgloeit de zinnen;
Junoos aanblik schokt het hart;
Pallas lonk verheft den boezem:
Paris hersens zijn verward.

«Ik, ik geef u staat en schatten! » —
« Ik het glorierijkst verstand! » —
«« Ik het allerschoonste meisjen
» Geef my slechts het zegepand! »» —

«Ik geef wapens en kwartieren! »
«Ik geef bul en Doctorbrief! »
«« Ik, ik geef u lust en leven,
» Met een diebaar troetellief! »»

« Geef my d’appel, arme herder —
» Ik geef goud en heerschappij » —
«« Ik, verwinnend disputeren! »
« Ik beminnen; geef hem my! »» —

« Ik maak u een’ Buonaparte ! » —
« Ik, een’ Filisoof als Kant ! » —
[ 88 ]«« Ik, den fraaisten Incroiable,
» Die de kroon van schoonheid spant. »» —

Zoo, zoo schreeuwt het door malkander,
Dat de herder hoort noch ziet:
« Zacht, Godinnen, ’k ben hier rechter,
» En verkoop mijn vonnis niet.

» Maar om recht en wel te wijzen,
» Moet ik ’t ligchaam zien, geen kleed.
» Ze is juist altijd niet de schoonste
» Die zich ’t best te putsen weet.

» Trekt uw rokjen uit, Godinnen,
» Zoo gy naar den eerprijs staat :
» ’k Moet uw eigen schoon beloonen,
» Niet, het schoon van uw gewaad. »

Pallas aarzelt; Juno weigert;
Dartle Venus is te vreê :
Ze is ontkleed en de andre volgen;
’t Voorbeeld sleept den wijsten meê.

Nu dan, Paris, wat ’s uw oordeel?
« Junoos sierheid staat haar mooi;
» Pallas wijsheid staat voortreffelijk;
» Maar ’t is aangnamen tooi.

» Venus is het geen zy lijkent;
» Wat zy heeft is eigen schoon:
» Haar behoort de gouden appel,
» En aan geen ontleenden toon. »

[ 89 ]
Paris, ja, gy zegt de waarheid:
Hoogheid, wijsheid, zijn maar waan;
Neem ze kleding af en toestel
En heur luister is vergaan.

Waar we ons menschen op beroemen,
’t Zinlijke is ons deel op aard:
Wat wy meer of anders schynen,
Is in wezen weinig waard.

Hoogheid, wijsheid, herschenschimmen
Voor den geen die met haar praalt,
Zijn alleen in God te vinden,
Niet, dan van hem afgedaald.