Navonkeling/Lof- en dankzang

De Godheid Navonkeling (1854) door Willem Bilderdijk

Lof- en dankzang

Lofzang
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 25 ]
 

Lof- en Dankzang.

Δόξα ἐν ὑψίστοις Θεῷ.
LUC. II, 14
Laat ons hart en tonen mengen;
En den God ten offer brengen
Die ons met zijn licht bestraalt;
Wiens aldwingende Genade
Ons in Jezus zoenbloed baadde,
En op Hemelbrood onthaalt!

Toon en harten, stem en snaren,
Ademtocht en bloed en aâren,
[ 26 ]Vloeien, stroomende, tot één;
Steigren op naar ’t lied der Engelen
Om in éénen zang te mengelen,
Aard- en hemeling gemeen!

Maar, in ’t bloed uit Jezus wonden
Afgewasschen van de zonden,
Met Zijn eigen vleesch gevoed,
en in Hem als wijngaartranken
Ingeworteld, zijn er klanken
Voor het dankende gemoed?

Zijn er zangen om ’t verrukken
Van een boezem uit te drukken.
Van verderf en doodschrik vrij?
Zijn er tonen uit te denken,
Om ’t gevoel een stem te schenken,
Boven Englenmelody?

Ja, zy zijn er. Schuldvoldoener,
Zondendelger, Godverzoener,
Waar Uw Geest ons hart doordringt,
Dat is ’t dat in vreugdetranen
Die den weg ten hemel banen,
De ader van den dank ontspringt.

Schenk Gy ons dien Geest van leven!
Laat Hy onze borst doorzweven,
Dierbre Heiland! stort hem af!
Dan vermogen onze klanken,
God en Heiland, U te danken,
Voor, en eeuwig na het graf!

 1825.