[ 1 ]ERLANGEN den 25 Juny. Het volgende is de omſtandige Geſchiedenis van de onlangs voorgevallene gerechtelyke vermoording des ongelukkigen Sutters, onder den gelukkigen Vleugel van de Republicainſche Vryheid der Zwitzers. — Anton Joſeph Sutter, voormaals Landvoogd in Rheinthal, en Landämptman in Appenzell, was van geringe Geboorte, verwierf zich de gunst des Volks, en ſteeg tot de hoogſte Plaats van het Kanton. Dan nu geliefde het Volk weder gehoor te geeven aan het gerucht, ’t welk de Nyd tegen hem uitgeblaazen hadt: de begunstigde Man wilde, zo zy zeiden, het Klooster, den Kruidtoren en de Kerk in brand ſteeken. Landsverraader! riep nu het ganſche Land, en Sutter, wien de wakkere Zeden van deeze duizendhoofdige Volks-Souverainiteiten bekend waren, dorst niet op zyne verdeediging, maar eenig en alleen op de vlucht denken. Zyne Have en Goederen, welke hy te huis hadt, werden van wegens het Gerecht verbeurd verklaard, en hy zelf leefde te Conſtans nu reeds 9 Jaaren vau het medelyden eeniger goede menſchen. Te vergeefs waren alle zyne poogingen om een zeker geleide, om ſlegts alleen gehoord en dan gevonnisd te kunnen worden; men beſloot den lastigen Klaager nog verder van Vrouw, Kinderen en Vaderland in ballingſchap te zenden, alwaar zyne klagte niet meer gehoord konde worden. Hy dacht nog niet geheel arm te zyn; hy hadt nog eenen Vriend, op wien hy vertrouwde, en deeze Vriend was zyn Duivel. Deeze liet door Sutters Kind, als door welks hand de vreugde nog vergroot zou worden, den Vader ſchryven, dat de Vriend eindelyk den Vader de herſtelling in alle eere en goederen by den Raad hadt uitgewerkt, en dat hy dus zich op reis moest begeeven; — de Man vertrok ten ſpoedigſten, werdt aan de Grenzen gevangen genomen, op eene Sleede gebonden, om den Bloeddorſtigen tot een Slagtoffer overgeleeverd te worden; en aanſtonds daar op werdt de Staatsmisdaadiger Anton Joſeph Sutter, op bevel van eenen gezaamentlyken loflyken Landraad, openlyk met den Zwaarde ter dood gebragt. Aldus voorgevallen te Appenzell, den 9 Maart 1784. Lang leeve de Gerechtigheid van Appenzell!
[Zonder ons te verledigen tot het onderzoek, of deeze Geſchiedenis uit zuivere Bronnen geſchept is, en de daar by voorkomende omſtandigheden, met de vereischte onzydigheid, naar waarheid worden opgegeeven, kunnen wy niet afzyn in ’t voorbygaan aan te merken, dat de Erlanger Schryver, in navolging van zyn haatelyk Voorbeeld den Kleefſchen Lasteraar Manzon, de zaaken, welke dit gebeurde tot opheldering konden ſtrekken, voorbedachtelyk ſchynt voorbygegaan te zyn, om de Republicainſche Vryheid en Volksregeering met de haatelykſte koleuren af te maalen. Zoude dan de ongerechtigheid in eene Republiek gepleegd, en waar van volgens de Historien, duizend Voorbeelden in Monarchien te vinden zyn, eene bondige reden zyn, om alle zodanige Regeeringsformen af te keuren, by alle gelegenheden te gispen, en door opgehoopte leugen- en lastertaal ten toon te ſtellen? — Wy voor ons kunnen een Monarchaalen Slaaf, die nooit het aangenaame der vryheid geſmaakt hebbende, niet weet waar in dezelve beſtaat, niet kwalyk neemen, dat hy zich door zyne domheid zo verre laat vervoeren, en zullen ons niet vermoeijen, om zyne leugens en lasteringen, onze Republiek betreffende, te wederleggen.]