< De Aeneïs

Zoals een gewonde hinde, verwond door de Liefde. (vers 65-89)

bewerken

65 Ach, onkundige geesten der zieners! Wat helpen gebeden, wat helpen tempelbezoeken een waanzinnig verliefde vooruit? Een vlam eet zacht merg en ondertussen leeft onder haar borst een heimelijke wond. De arme Dido wordt geheel verschroeid en zwerft buiten zichzelf door de stad, zoals een hinde,
70 die een herder in de bossen van Kreta toen ze even niet oplette, na een pijl afgevuurd te hebben, van ver trof toen hij op haar jaagde met pijlen en onwetend een pijl achterliet; zij doorkruist al vluchtend de bossen en bergtoppen van de Dictè; de pijl blijft dodelijk in haar zijde steken. Nu leidt ze Aeneas met zich over de muren en toont hem de
75 Carthaagse rijkdommen en de slagvaardige stad; ze begint te spreken, maar stopt in het midden van een woord; nu vraagt zij om hetzelfde feestmaal, bij het vallen van de avond, en smeekt, buiten zichzelf, opnieuw de Trojaanse lotgevallen te horen en hangt opnieuw aan de lippen van de spreker.
80 Daarna, wanneer zij uit elkaar gegaan zijn, en de duistere maan het licht op haar beurt dooft en de vallende sterren tot dromen aanzetten, treurt zij alleen in het lege paleis, en ligt op de aanligbedden. En zij, afwezig, hoort en ziet hem, hoewel hij afwezig is; of ze houdt Ascanius, gevangen door het beeld van zijn verwekker, op haar schoot,
85 en kan niet uitspreken of ze haar liefde in de steek kan laten. Begonnen torens rijzen niet op, de jeugd oefent niet met wapens en de haven en burcht liggen niet klaar voor de oorlog; onderbroken werken blijven liggen, net als vele kantelen van de muren en een stellage die de hemel evenaart.

Juno en Venus (98-128) \ (103-106), (109-112), (126)

bewerken

Maar wat zal het einde zijn en waar moet dit, met zoveel strijd gepaard, uitlopen? Waarom kunnen wij niet in eeuwige vrede leven en laten we geen goed geregeld huwelijk sluiten? Jij hebt waar je met heel je hart naar vroeg: Dido brandt vurig van liefde die tot in het merg van haar beenderen is gedrongen. Laten we dus samen met gelijke macht over een volk regeren. Zo begon Venus tegen haar: “Wie zou zo dwaas zijn om zulke aanboden af te wijzen en liever met jou in strijd te willen gaan? Jij echtgenote; het is aan jou toegelaten om al smekend zijn geest te bewerken. Ga verder: ik luister.” Toen antwoordde de vorstelijke Iuno zo: “Die taak is voor mij. Let op, nu zal ik kort en bondig uitleggen, omdat het nodig is, hoe het kan gedaan worden. Aeneas en de arme Dido zullen zich klaarmaken om in het bos te gaan jagen, wanneer morgen de zon opkomt en de zonnestralen de aarde verlichten. Ik zal, terwijl de ruiters opgewonden ronddraven en de bergpassen met een kring omsingelen, een donkere wolk vermengd met hagel op hen doen neerstromen en ik zal met een donder de hele hemel van boven tot onder doen dreunen. De jagers zullen vluchten en bedekt worden door de donkere nacht. Dido en de Trojaanse leider zullen terechtkomen in dezelfde grot. Ik zal er zijn, en als ik op u kan rekenen, zal dit hun huwelijk zijn.” Niet ertegenin gaande stemde Venus (= Cytheréa) al vragend over de list ermee in en ze lachte.

De jachtpartij (129-172)

bewerken

De opkomende Dageraad verlaat ondertussen de oceaan.
130 De uitgelezen schare jongelingen gaat door de poorten als de zon opgekomen is; Massylische ruiters krioelen naar buiten met netten met wijde mazen, speren met een brede punt en het reukvermogen van honden. De eersten der Puniërs wachten bij de poort op de koningin, die in haar slaapkamer is, en er
135 staat een een paard, sierlijk met een purper en gouden dek, en het kauwt driftig op zijn schuimend bit. Uiteindelijk komt zij, omringd door een grote menigte, gehuld in een Sidonische mantel met geborduurde zoom; zij draagt een gouden pijlenkoker, haar haren zijn opgestoken, net goud, en een gouden gesp houdt haar purperen kleed samen.
140 En de Frygische gezellen en de opgewonden Ascanius voegen zich bij de stoet. Aeneas zelf, de mooiste van alleen, is ook van de partij en vervoegt de groep. Zoals wanneer Apollo het winterse Lycië en de de Xanthus verlaat en het Delos van zijn moeder bezoekt
145 en de reidansen hernieuwt, en de Kretenzers en Dryopen en de getatoeëerde Agathyrsen samen rond de altaren gonzen; zo stapt hij zelf over de kammen van de Cynthus en drukt hij zijn vloeiende haar in vorm met een zachte laurierkrans en omwindt het met goud, en de pijlen rinkelen om zijn schouders: Aeneas gaat minstens even krachtig als hij,
150 zo'n schoonheid straalt van zijn eervolle gezicht. Daarna komen zij in hoge bergen en een ondoordringbaar woud; ziedaar wilde dieren, geiten, verdreven van de top van de bergkam, van de berg rennen; elders steken ze open weiden over en jagen
155 hertenstoeten stof op in hun vlucht en zij verlaten de bergen. En de kleine Ascanius leefde zich middenin de valleien uit op zijn vinnig paard, en nu eens stak hij de enen, en dan weer de anderen voorbij, en hoopte vurig dat een schuimbekkend everzwijn tussen de logge kudden zou verschijnen of een goudgele leeuw van de berg zou afdalen.
160 Ondertussen begint de hemel met een luid gerommel te betrekken; onmiddellijk volgt een hagelbui; en de Tyrische gezellen de Trojaanse jeugd en de Trojaanse kleinzoon van Venus zoeken angstig beschutting in de velden.
165 Dido en de Trojaanse leider komen in dezelfde grot terecht. Eerst geeft Gaia een teken, en dan de huwelijksgodin Juno; het bliksemt en hemel is getuige van het huwelijk en op de hoogste toppen jubelen de nimfen. Die dag vooral is van dood en lijden de 170oorzaak; Dido stoort zich dan immers niet aan voorkomen en roddel, en ze zint niet langer op een heimelijke liefde; ze noemt het een huwelijk; met deze naam versluiert zij haar schuld.

Aeneas aan zijn zending herinnerd (259–285)

bewerken

Zodra hij de Magalia (Carthago) bereikte met zijn gevleugelde voetzolen, merkte hij Aeneas op die de grondslagen legde voor de burcht en nieuwe huizen bouwde. Bij hem was een zwaard, bezaaid met sterren van goudgele jaspis, en een purpere, Tyrische wollen mantelfonkelde, van zijn schouder hangend, die de rijke Dido als geschenken had laten maken en ze had de weefsels doorweven met dunne gouddraad.

Terstond sprak hij: “Jij, pantoffelheld, legt nu de fundamenten van het hoge Carthago en richt een pracht van een stad op, helaas! je bent je taak een heerschappij te stichten vergeten! De heerser van de goden zelf, die hemel en aarde met goddelijke macht bestuurt, heeft mij vanaf de heldere Olympus naar jou toe gezonden; hij beveelt zelf deze boodschappen snel via de lucht over te brengen: Wat ben jij van plan? Met welke hoop slijt jij je dagen in zalig nietsdoen in dit Libische land? Als de roem van zo’n grote taak jou in geen enkel opzicht deert, en daarenboven jij je niet bekommert om de moeite van deze taak en je eigen roem, denk dan aan je opgroeiende Ascanius, en de toekomst van je erfgenaam Iulus, aan wie het Romeinse Rijk en het Italiaans gebied toekomt.” Mercurius had zo gesproken, en verliet zonder te wachten op een antwoord (= midden in het gesprek) het aanblik van de sterfelijken en verdween in de ijle lucht in de verte uit het zicht.

Maar Aeneas echter, verstomd door de aanblik, in de war (= krankzinnig) door ontzetting en zijn haren stonden overeind, en zijn stem stokte in zijn keel. Hij verlangde vurig te vluchten en het mooie land te verlaten, verbijsterd door de waarschuwing en het streng bevel van de goden. Helaas! Wat moest hij doen? Met welke woorden kon hij nu de dolverliefde koningin benaderen? Hoe moest hij beginnen? En hij overweegt rusteloos de meest uiteenlopende oplossingen (= en nu eens trekt zijn geest rusteloos uiteen naar de ene kant, en dan weer naar de andere kant).

Woede en verdriet (304-330)

bewerken

Tenslotte snauwde zijzelf Aeneas af met deze woorden: “Jij, trouweloze, hoopte jij daarenboven nog zulk een laffe daad te verbergen en heimelijk mijn land achter je te laten? Houdt noch onze liefde, noch ons huwelijk (= het feit dat ik je mijn rechterhand heb gegeven), noch het feit dat ik, Dido, wreed moet sterven, jou hier? Meer nog haast jij, meedogenloze, je midden in de winter en maak jij je gereed om tijdens Noordenwinden je vloot ter zee te sturen? Wat, als je niet naar een vreemd land en onbekende huizen moest gaan, maar (= en) het oude Troje nog bestond; zou je dan met je vloot naar Troje varen over zo’n onstuimige zee? Ontvlucht je mij? Ik smeek je, bij deze tranen en ons huwelijk (= jouw rechterhand)(aangezien er niets anders meer overgebleven is dan mijn ellende), bij ons huwelijk, ons beginnend huwelijk, als ik iets of wat verdienstelijk gemaakt voor jou heb, of iets van mij aangenaam voor jou was, heb dan medelijden met ons wankelend gezin, en ik smeek je zelfs, als er nog plaats is voor smeekbeden, kom op uw beslissing terug (= trek je geest uit). Wegens jou haten de Libische volken, de vorsten van de Nomaden en de vijandige Tyriërs mij ; omwille van jou is mijn eergevoel en mijn vroegere faam, het enige waardoor ik naar de hemel reikte, geschonden. Voor wie laat je me stervend achter, gast? (want dit is de enige naam die resteert voor echtgenoot). Waar wacht ik nog op? Of tot Pymallion, mijn broer, de stadswallen verwoest of tot de Gaetuliër Jarbas mij ontvoerd meevoert? Als ik voor jouw vlucht nog tenminste een kind van jou had ontvangen, als aan mijn hof een kleine Aeneas zou spelen, die me toch door zijn trekken aan jou zou doen denken, dan zou ik de indruk hebben dat ik weliswaar niet bedrogen en helemaal niet in de steek gelaten ben.”

Zelfverdediging van Aeneas (331-361)

bewerken

Zij had gesproken. Hij hield zijn ogen onbeweeglijk door de waarschuwingen van Iupiter, en hij probeerde met moeite zijn zorg onder zijn hart te drukken. Hij zei tenslotte kort: “Ik zal jou, koningin, nooit ontkennen wat jij allemaal hebt gedaan, hoeveel jij in overvloed zou kunnen opsommen, door te spreken. Het zal me nooit tegenstaan dat ik terugdenk aan Dido (= Elissa), zolang ik zelf mijn verstand heb, zolang mijn geest mijn ledematen goed regelt. Ik zal tot mijn verdediging weinig zeggen. Ik heb niet gehoopt deze vlucht in geheim te verbergen, beschuldig mij daar niet van. Ik heb nooit het huwelijk (= de bruiloftsfakkel) voor me uitgedragen of een verbond willen sluiten. Als het lot me toeliet mijn leven te leiden naar mijn beschikking, naar eigen wens en wat me ten harte gaat kan verwerken, dan zou ik mij op de eerste plaats wijden aan de Trojaanse stad en zou ik de mooie herinneringen van mijn mensen vereren; dan zouden de huizen van Priamus nog overeind staan, en dan zou ik met eigen hand een Troje bouwen voor de slachtoffers. Maar nu is het Apollo van Grynium en zijn het de Lycische orakels die hebben bevolen naar het grote Italië te gaan: daar is mijn liefde, daar is mijn vaderland. Als de Carthaagse burchten en als het mooie uitzicht van de Lybische steden jou, die toch een Fenicische bent, hier weerhouden, waarom ben jij er dan tegen dat Trojanen (= Teucros) zich vestigen in het land der Ausones? Het is ook toegestaan dat we buiten ons vaderland naar een koninkrijk zoeken. De troebele schim van mijn vader Anchises komt me waarschuwen in mijn dromen en verschrikt me telkens als het nat van de dauw is, en als de nacht de aarde bedekt, en als de vurige sterren verrijzen; het onrecht van het dierbare hoofd van de jonge Ascanius!, als ik hem beroof van Italië en van de akkers, aan hem toegewezen door het lot. Nu is er een tolk, de boodschapper van de goden, gezonden door Iupiter (Ik zweer op het hoofd van ons beider), die doorheen de snelle lucht de boodschappen berichtte; Ik heb de god zelf gezien met mijn heldere ogen binnen deze (stadsmuren), en heb zijn stem met mijn oren gehoord. Hou op met mij en jezelf te kwellen met je klachten. Ik ga niet uit vrije wil naar Italië!

  • \ betekent "behalve"
    • vb. 549-560 \ 555 : regels 549 tot en met 560, behalve regel 555
  • Deze tekst is niet het volledige Aeneïs IV.