Nicolaas Beets/Moerbeitoppen ruischten

DE MOERBEITOPPEN RUISCHTEN

    'De moerbeitoppen ruischten;'
          God ging voorbij;
    Neen, niet voorbij, hij toefde;
    Hij wist wat ik behoefde,
          En sprak tot mij;

    Sprak tot mij in de stille,
          De stille nacht;
    Gedachten, die mij kwelden,
    Vervolgden en onstelden,
          Verdreef hij zacht.

    Hij liet zijn vrede dalen
          Op ziel en zin;
    'k Voelde in zijn' vaderarmen
    Mij koestren en beschermen,
          En sluimerde in.

    De morgen, die mij wekte
          Begroette ik blij.
    Ik had zo zacht geslapen,
    En Gij, mijn Schild en Wapen,
          Waart nog nabij