Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 69/Nummer 113/Ochtendblad/Weer een aanslag op Amsterdam
‘Weer een aanslag op Amsterdam [ingezonden]’ door Louis van Embden |
Afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, woensdag 24 april 1912, Ochtendblad, A, p. 1. Publiek domein. |
Weer een aanslag op Amsterdam.
Mijnheer de Redacteur.
Om te voorkomen dat de belangen onzer vereenigingen worden geschaad, meen ik het stuk van uwen correspondent te Amsterdam onder het hoofd „Weer een aanslag op Amsterdam”, niet zonder commentaar te mogen laten daar, waar het in hoofdzaak den volgenden zin betreft:
„Maar daargelaten dat die annexatie nog bij lange geen feit is en voor ’t oogenblik de forensen-gemeente Watergraafsmeer heel wat meer belang heeft bij een betere verbinding met Amsterdam dan omgekeerd – mag de vraag worden gesteld: of voor opheffing van het spoorwegbezwaar in deze de gemeente zich voor 4 millioen gulden op brandschatting mag laten stellen.”
Zóo gelezen zal „men” gaan gelooven, dat de onkosten voor eene verbetering van den spoorbaanoverweg Linnaeusstraat 4 millioen gulden zal bedragen en het is slechts 1/40ste gedeelte daarvan.
Oók zijn de belangen van de gemeente Watergraafsmeer niet zóoveel grooter in deze dan die der gemeente Amsterdam, òf gaan de belangen van de gemeentenaren niet hand in hand met die der gemeente als zoodanig?
Het getal belasting betalende inwoners van Amsterdam, dat last en schade ondervindt van deze belemmering in het verkeer, is zeker zoo groot als het getal inwoners van Watergraafsmeer.
Ook is het voor ’n goed opmerker gemakkelijk te zien, dat de commercieele voordeelen voor Amsterdam van Watergraafsmeer veel grooter zijn dan omgekeerd.
Dat dus wel degelijk Amsterdam als koop- en genotbiedende stad grootere belangen heeft dan Watergraafsmeer bij eene verbetering in verkeersmiddelen.
Het zou te veel ruimte vorderen en het gaat er thans ook niet om, hier uiteen te zetten, dat bij annexatie van Watergraafsmeer bij Amsterdam het voordeel voor Amsterdam slechts denkbeeldig is.
Nu zou het niet getuigen van eene breede opvatting in gemeentebeheer, wanneer eene aangelegenheid als deze, waarvoor slechts een kapitaal van f 100,000 noodig is (Zie mijne brochure, uitgegeven door de firma Kuppers te Watergraafsmeer à f 0.20), tot eene bevredigende oplossing moest wachten, tot de kleinkinderen van deze generatie getuigen kunnen zijn van de eerste-steenlegging voor eene viaduct, te bouwen over den spoorbaan overweg Linnaeusstraat.
Met dank voor de plaatsruimte.
Onze correspondent te Amsterdam antwoordt:
De zin van hetgeen ik schreef, zal nauwelijks toelichting behoeven: de 4 millioen worden door de regeering van Amsterdam gevraagd, omdat een gemeentelijk belang gemoeid is bij een opheffing der verkeersbelemmering – wegens den spoorweg – tusschen de deelen der gemeente onderling en de aangrenzende gemeente Watergraafsmeer. Op den voorgrond stelde ik het laatste belang, omdat dit inderdaad het zwaarste weegt, getuige trouwens het bestaan eener vereeniging – gelijk wij uit bovenstaand stuk zien – gesticht speciaal in verband met den hinderlijken „Spoorbaan-overweg Linnaeusstraat”.
De vraag is echter, of Amsterdam door de regeering niet op een veel te zware schatting wordt gesteld. Ik ken de door hem geschreven brochure – waarheen de heer Van Emden verwijt – niet, maar nu volgens zijne berekening voor slechts f 100.000 een bevredigende oplossing is te verkrijgen van het bezwaar, wel niet het eenige bezwaar, maar toch een der voornaamste bezwaren, die met verhooging van de spoorbaan zouden worden verholpen – wordt de eisch van 4 millioen te bedenkelijker. Er zijn natuurlijk ook andere hinderlijke overwegen bij de zaak betrokken – maar reeds voor 1 millioen zou men, naar des heeren Van Emdens schatting, als op tien plaatsen een bevredigende oplossing verkrijgen.
Wij zijn het eens met den geachten schrijver, dat het Amsterdamsche gemeentebestuur een vooruitstrevende politiek behoort te volgen en de zaken breed moet opvatten – maar daaruit volgt niet, dat Amsterdam zal hebben te bloeden voor de totstandkoming van werken, in ’t algemeen belang ja, maar dan, immers, door den Staat te bekostigen, voor zoover de beide spoorwegmaatschappijen, wier bedrijven er direct bij betrokken zijn, die kosten niet alleen kunnen dragen.