Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 77/Nummer 124/Avondblad/Tijdschriften

Tijdschriften
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 5 mei 1920
Titel Tijdschriften
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 77, 124
Editie, pg Avondblad, B, 1
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

Tijdschriften.


      „De Stijl est en vente „au sans pareil” Paris.” Zoo lezen we aan den keerkant van het omslag eener ons gezonden aflevering van het maandblad De Stijl.
      Eigenaardig samentreffen, alweder. Wat uit den hoek van dit nieuwe is helaas niet meer sans pareil, doch het gelooft zich wel sans pareil. Hier vinden we nu een plaat, voorstellende iets als een tegen elkander plaatsing van vellen papier of ramen doek: vierkanten, waarin de vormen van dingen, welke eenige gelijkenis toonen met een palet. In drukletters staat er ergens valse. Inderdaad zou dit alles dansen, zoo ’t niet tevens doodsch-verstijfd was.
      De plaat ligt los voor in de weinig omvangrijke aflevering, welke een korten dialoog bevat van Piet Mondriaan, een gesprek tusschen een leek, een naturalistisch schilder en een abstract-realistisch schilder; waarvan voorafgaat een manifest.
      Het blijkt alreeds het tweede te zijn. ’t Is ondeteekend door de h.h. Theo van Doesburg, Piet Mondriaan en Anthony Kok. Het wordt hier geboden in onze taal, daarna in het Duitsch, dan in het Fransch.
      Marinetti pleegt zijn futuristische manifesten in véle talen te verspreiden. Dit enkel Duitsch-en-Fransch is bescheiden.
      Overigens is er nabootsing. De Italiaan Marinetti was boos, omdat zijn land in de wereld te veel, te uitsluitend werd beschouwd als een prachtig museum van het verleden. Deze toorn kan het genoemde Nederlandsche driemanschap niet vervullen. Toch zegt het precies hetzelfde: weg met alles van vroeger en leve de nieuwe tijd.
      Als de heeren dien na maar gaven: hetzij in schilderijen, hetzij in literatuur! Tegen de laatste, d. w. z. tegen het literaire werk hunner landgenooten keeren zij zich thans.
      Bij literatoren als deze Stijl-mannen heeft de typografie zeer groote beteekenis. Verschillende lettersoorten hebben zij noodig. Doch ook behoeven zij verschillende plaatsingen op de regelruimte van hunne brokjes zin. Dat kunne we onmogelijk weergeven in de krant. Doch volgaarne brengen we althans het begin van hun letterkundig manifest over.

      „De literatuur het organisme van onze hedendaagsche literatuur teert nog geheel op de sentimenteele gevoelens eener verzwakte generatie.
      Het woord is dood de naturalistische cliché’s en de dramatische woordfilms die de boekenfabrikanten ons leveren per meter en per pond bevatten niets van de nieuwe handgrepen van ons leven.
      Het woord is machteloos de asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie die overal en vooral in holland nog gepleegd wordt onder de invloeden van een ruimteschuw individualisme gegist overblijfsel van een verouderden tijd vervullen ons met weerzin; de psychologie in onze romanliteratuur slechts berustend op subjectieve inbeelding de psychologische analyse en meer belemmerende spraakrethoriek hebben ook de beteekenis van het woord gedood.”

      Van Looij en Streuvels en Querido, om er drie te noemen, kunnen hun matten oprollen.

      Met vertelwerk van H. de Man en Piet van Assche, met verzen van Reddingius en muziek door A. C. Wertheim bij een oud-Hollandsch lied, heeft De Kroniek, behalve een goed portret van Georges Eekhoud en afbeeldingen van oud-Nederlandsche kunst uit Bourgondië, een opstel door den redacteur A. Struys over H. van der Stok, den houtsnee-kunstenaar en de afbeeldingen van een aantal werken.
      „Een evolutionist is H. van der Stok. Hij ook kondigt aan den nieuwen tijd waarin een groote, ware volkskunst zich volledig zal manifesteeren door zich te richten naar het monumentale. Hij tracht dit te verwezenlijken, niet door anarchistische gewelddaden, maar door evolutie in eigen kunstontwikkeling.
      Het snelle tempo van die evolutie komt op typeerende wijze aan den dag bij het vergelijken van de houtsneden de „Baigneuse” en „Sagittarius”.
      De naaktstudie, een der eerste houtsneden van Van der Stok, verraadt reeds den drang naar het monumentale; maar als aanschouwing heeft het nog de karalteriseerende eigenschappen van de realisten. In de „Sagittarius” daarentegen is er een gestyleerde samenvatting, die door omslotenheid van vorm en eenvoud van opbouw, monumentale grootheid geeft. In de „Baigneuse”, zooals ook trouwens in het „Nieuw liedje”, speelt het onderwerp, de voorstelling van het geval, nog een groote rol; het pittoresque heeft er zijn aandeel, grooter aandeel dan het decoratief effect. In de „Sagittarius” is de constructieve strengheid, het massale van architectonische indeeling hoofdzaak; het decoratieve element wordt stijl; door doorvoering van stijl, door harmonisch ruimte-verband, komt het tot monumentaliteit.
      In die richting is er van v. d. Stok nog veel, grootscher werk te verwachten.