Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 82/Nummer 339/Avondblad/Kunst van heden

Kunst van heden
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 7 december 1925
Titel Kunst van heden. Een moderne gruwelkamer.
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 82, 339
Editie, pg Avondblad, C, 1
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Kunst van heden.

Een moderne gruwelkamer.

      Onze correspondent te Parijs schrijft dd. 4 Dec.:
      Over de internationale tentoonstelling der kunst van heden hebben al eenige berichten in de courant gestaan. Sommigen hebben er een reactie op de nu gesloten tentoonstelling van toegepaste en nijverheidskunst in gezien. Deze polemische bedoeling zat bij de inrichters niet voor, maar het karakter van die wereldmanifestatie heeft deze tentoonstelling zoo al niet uitgelokt, dan toch geaccentueerd. Men kan zich herinneren, dat de Stijl-groep tijdens die andere tentoonstelling zich heeft beklaagd, er niet toe uitgenoodigd te zijn geweest. Twee Fransche kunstenaars, die als medestanders van dit streven kunnen worden beschouwd, kregen het met den directeur der afdeeling Schoone Kunsten aan het ministerie van Onderwijs aan den stok. Voor het overige hadden ook de allermodernsten bij de hedendaagsche kunstnijveren gelegenheid, er metterdaad van hun streven te getuigen. Wat de Franschen betreft, behoeven de namen van Mallet Stevens en de groep Esprit Nouveau met den bouwmeester le Corbusier en den schilder Oxenfant maar te worden genoemd.
      „Kunst van heden” is ook een internationale organisatie, die te Parijs haar middelpunt heeft. Verscheiden buitenlandsche leden wonen hier, onder wie de Nederlanders Piet Mondriaan en Theo van Doesburg (te Clamart), welke met Huszar en den jeugdigen Domela Nieuwenhuis, zoon van den groote, de Nederlandsche delegatie uitmaken. Deze vier zijn ter tentoonstelling vertegenwoordigd.
      Deze kan niet „en bloc” als een van de decoratieve soort worden gekenschetst, al schijnt veel van dit werk om deze toepassing te vragen. Tal van inzenders winden zich op, als u hun zegt, de decoratieve waarde ervan te waardeeren. Zij hooren daarin een miskenning van wat voor hen het wezenlijke is en een uitvlucht ter bedekking van de onmacht om die wezenlijke waarde erin te ontdekken. De eerste indruk van de meeste bezoekers moet er een van weerzin zijn. Men begint met in de kille zalen een eenvormige reeks schilderachtige onzinnigheden te zien. In 1911 is de strooming doorgebroken, die afrekende met de voorstellingskunst en zich o. a. in de vormen van het cubisme uitsprak. De kunst, die eraan voorafging, was een pleisterplaats tusschen natuur en beschouwer. De modernen sloten zich daarentegen aan bij de absolute poëzie en de muziek, welke doorgaans evenmin van een programmatische toelichting gediend is. De daartoe noodige transpositie wenschten ze ook in de plastische kunst. Men weet nu wel algemeen, dat wie er recht aan wil laten wedervaren, beginne met stilte in zich zelf te maken en af te zien van overgeleverde maatstaven. Hij vertrouwe op zijn oogen alleen en houde zich voor, dat deze schilders volgens het recept van Poussin louter genot willen geven en om zich zelfs wille wenschen te worden aanvaard of afgestooten.
      Het zoeken naar een onderwerp is daarmee veroordeeld. Verscheiden inzenders brengen nochtans den bezoeker in verwarring door aan hun werk een naam te geven, die voor het oog van den niet in alle geheimen ingewijde meest zoo weinig zegt, dat hij zich kan afvragen, of men zich met de nummering niet vergist heeft. Zoo hangt hier een oompositie, die de „boot van Zondag” heet en u voor een raadsel stelt zooals de bekende prentjes van het: zoek den jager. Andere op deze manier aangeduide dingen geven meer houvast. Met eenige moeite slaagt men dan erin, de aangeduide vormen uit de schematische lijnen los te warren. De meest konsekwente schilders volstaan met den soortnaam Peinture of Composition. Enkelen nummeren hun oeuvre en splitsen het in onderafdeelingen bij wijze van spoorkaarten of bankbiljetten.
      Het eigenaardige van deze tentoonstelling is, dat hier inderdaad een stijl aan het woord is. Het werk van al deze schilders en beeldhouwers uit alle deelen van de wereld heeft duidelijke karaktertrekken gemeen. In die omstandigheden is het uiterst moeilijk, het vaderschap op te speuren. De meeste inzenders hechten daar niet aan. Bijna al het tentoongestelde is niet geteekend, wat met het supra-individueele van deze opvattingen overeenstemt. Het Nederlandsche hangt onderling nauw samen. Piet Mondriaan geldt als leider van de groep. Behalve met de scheppende daad. ijverde hij in vlugschriften voor het goed recht van deze nieuwe plastiek. In Domela Nieuwenhuis heeft hij een leerling of volgeling, die met den meester sterke gelijkenis toont. Mondriaan hoorde ik eens kenschetsen als iemand, die de zuiverheid boven het leven stelt. Een talent, dat den meesten van allen zin verlaten moet voorkomen, maar waarin de geroemde zuiverheid en voorname zelfbeheersching moeten worden geprezen, is ermee gekenschetst. Hij heeft gelijk, den catalogus daarover geen nadere toelichting te laten geven, omdat daarbij gelijk in het ongedwongen gesprek alleen de willekeurige ervaring, die den schilder aandreef maar die in het werk „opgeheven” werd, kan worden gemeld, wat den buitenstaander on een dwaalspoor moet brengen.
      Deze tentoonatelling kenmerkt zich door de ongebroken kleuren en het koele genot, dat uitgaat van veel van het tentoongestelde. De waarnemingen en indrukken zijn hierin tot begrippen bezonken en gekristalliseert. Hun kunst is er als iets zelfstandigs buiten het natuurlijke leven mee komen te staan. Bij het abstracte daarin kan menigeen aan boerenbedrog en namaak denken en snobbisme ontbreekt hierbij stellig niet geheel. Een enkele schrikt niet voor de samenstelling van malle reliefs terug. R. en Sonia Delaunay toonen begrip en fijnen kleurenzin in de „studies van de rythmen der gelijktijdige kleuren” en die van vorm en kleur. Machine-onderdeelen vooral hebben de inzenders geïnspireerd. De begaafde Nathalie Gontcharova en Larionow zijn konsekwent met hun schilderstukken als „zonder titel” aan te duiden. Paul Klee is een Duitscher die zijn aandrift in het onderbewustzijn vindt. Fernand Léger is de theoreticus van de Fransche groep. Ook hij heeft er werk.