Nieuwe Venlosche Courant/Jaargang 74/Nummer 224/Naar ’n Christelijk kabinet

‘Naar ’n Christelijk kabinet. Godsdienstige grondslag voor samenwerking der Christelijke partijen. Uiterste noodzaak politiek voor goed van de baan. Aldus de meening van mr. A. Baron van Wijnbergen’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Nieuwe Venlosche Courant, vrijdag 25 september 1936, Tweede Blad, [p. 1]. Publiek domein in de EU.
[ Tweede blad, 1 ]

Naar ’n Christelijk kabinet


Godsdienstige grondslag voor samenwerking der Christelijke partijen


Uiterste noodzaak politiek voor goed van de baan


Aldus de meening van mr. A. Baron van Wijnbergen



Voor de leden van de Utrechtsche R. K. Kiezersvereeniging heeft het oud-lid der Tweede Kamer mr. A. baron van Wijnbergen een politieke rede gehouden, waarin hij een gedachte heeft ontwikkeld en een leuze heeft gegeven voor de komende verkiezingscampagne.

De inleider stelde, volgens het Maasb. verslag, de vraag, wat onze taak is tegenover de schare, die steeds nader optrekt onder de leuze: tegen God. Dat kan geen andere wezen dan zich vast aan een te sluiten ook op staatkundig terrein, teneinde het op te nemen voor Christus, voor God. We weten, dat het kan en hoe het moet. Veertig jaren is zulks in Nederland geschied in minder ernstige tijden, door de Christelijke Coalitie.
Wat zal den Katholieken kiezers in dezen strijd moeten worden voorgehouden? Voorop staat, dat overal, in vergaderingen, in de pers, in particuliere gesprekken, duidelijk, ontdaan van alle bijkomstigheden, worde aangegeven wat men wil.

Laat men ophouden te spreken over een rechts kabinet, een coalitie-kabinet, een parlementair kabinet enz. Neen, onverschillig, welke de uitslag der komende verkiezingen moge wezen, hebben we daarom in dezen tijd, waarin socialisme en communisme steeds verder stuwen, noodig een Christelijke Regeering, een Christelijk Kabinet. Dat worde den kiezers ingestompt, hen steeds, telkens en telkens voorgehouden, dat het daarom gaat!

Eerste eisch dus aan onze Katholieke Kamercandidaten te stellen, is niet, dat zij instemmen met het program van actie, maar dat hun gezindheid zóódanig is, dat zij gaarne zulk een kabinet van harte steunen en blijven steunen, gaarne met zoodanig kabinet samenwerken in gemeen overleg in den meest loyalen zin.
Staat ontwijfelbaar vast, dat de katholieke lijsten zoo zijn samengesteld, dan zal de rechtmatige verwachting mogen worden uitgesproken, dat alle katholieken zonder uitzondering hun stem uitbrengen op de lijsten der R. K. Staatspartij, eenvoudig, omdat ze katholiek zijn, maar .... ook alleen dan.
Het Partijbestuur bedenke dat wel en tijdig.

STEUN VAN ANDERE PARTIJEN.

Op wie zal dat kabinet moeten steunen? In dezen tijd, nu het leger der Godloozen steeds brutaler optreedt onder de leuze „tegen God” zal een Christelijk kabinet in Nederland rechtmatig steun mogen verwachten van allen, in welk partijverband zij zich ook bevinden, die nog in Christus, in God gelooven.
Daarom zou spr. dan ook den naam van rechtsch kabinet willen vermijden in onze huidige omstandigheden, wijl daaruit te licht kan worden afgeleid, dat zoodanig kabinet slechts op prijs zou stellen steun der drie groepen, der voormalige rechterzijde en van de anderen oppositie verwachtte. Zeker, nu moet niemand tot het voeren van oppositie gedreven worden, oppositie worde niet gesuggereerd. In dezen tijd van gisting en verwording zal men het groote doel, dat den drie christelijken partijen steeds voor oogen heeft gestaan, nimmer uit het oog mogen verliezen, doch van den anderen kant zal niet, in ongezond conservatisme, aan oude termen, aan oude groepeeringne hardnekkig moeten worden vastgehouden.

De kern der steunverleening aan een christelijk kabinet zal liggen in de vast aaneengesloten drie christelijke groepen in het parlement.

Die aaneensluiting zal dan pas in het parlement voldoende stevig kunnen zijn, als zij rechtstreeks voortvloeit uit den gevoerden verkiezingsstrijd. De ervaring heeft geleerd, dat het noodig is, dat de vertegenwoordigers der drie groepen elkaar ook buiten het parlement reeds in den verkiezingsstrijd ontmoetten.
Met oprechte hulde voor het thans genomen initiatief spoorde de inleider den voorzitter aan, thans een stap verder te gaan; en in den komenden winter gezamenlijk met de leiders der beide andere christelijke groepen een samenspreking beleggen, en een vergadering beleggen, toegankelijk voor allen die in God en Christus gelooven, in de hoop, dat het in gansch het land worde nagevolgd.
Zoo zal het in die verkiezingscampagne duidelijk worden, dat men streeft naar een Christelijk kabinet en als steun daarvoor een hartelijke samenwerking der vastaaneengesloten christelijke groepen in het parlement.
De katholieken kunnen dat niet alleen, maar van hen mag dan toch ook gevraagd worden dat zij hun aandeel leveren. En waarin bestaat dat?

TEN VOLLE BEREID ZIJN.

Vooreerst zal het onomwonden en officieel door Partijbestuur en Partijraad moeten worden utgesproken en in vergaderingen en pers herhaald, dat wij katholieken ten volle bereid zijn tot de hierboven genoemde samenwerking.
Vervolgens moet het vast staan — ’t vloeit uit het eerste voort — dat aan een samengaan met de socialisten zelfs niet meer wordt gedacht, ook niet bij chaperonnage door een derde. Ook dit worde officieel ter kennis gebracht.

De uiterste-noodzaak-tactiek, zij moge door Nolens goed bedoeld zijn, die zooveel onheil en verwarring heeft gesticht, worde voorgoed prijsgegeven. De uitdrukking „uiterste noodzaak” worde uit ons politiek woordenboek geschrapt.

Aan het Katholieke Gemeenteraadsbestuur, dat, gelijk zoo pas in meer dan één plaats is geschied bij de wethouderskeuze, gemeene zaak zou maken met de socialisten, worde duidelijk gemaakt, dat zij door dus te handelen, bereiken, dat wij door onze protestantsch christelijke landgenooten — volkomen terecht — niet worden vertrouwd. Zelf eerst vertrouwen weten te winnen en dan een beroep op beide andere partijen.
Aangaande de houding der partijen onderling zeide de inleider: „Onbetamelijk ware het natuurlijk onzerzijds, ook maar in de geringste mate te pogen in te grijpen in hun politieke strategie, maar ik meen toch de verwachting te mogen uitspreken en ik durf dat te doen met te meer vrijmoedigheid, gelet op de zoo vriendschappelijke verhouding, waarin ik tot verschillende harer leidende personen sta, dat zij, met vergeten van onvriendelijkheden, die juist de laatste paar jaren wel hebben plaats gehad, tot die samenwerking zullen bereid worden bevonden.”
Met nadruk wees de heer van Wijnbergen op de dwingende noodzakelijkheid dat de gekozen leden der drie christelijke partijen bij hun intrede in het parlement niet vreemd tegenover elkaar mogen staan, niet zullen behoeven te beraadslagen of zij zich zullen aaneensluiten, maar aanstonds aaneengesloten zullen zijn.
Een mogelijke opmerking: als de drie groepen geen meerderheid zullen behalen, moet dan een minderheidskabinet worden gevormd, wees de heer van Wijnbergen al op de voorhand af met dit antwoord: men spreke niet meer van een meerderheids- of minderheidskabinet, ook hierom niet, wijl men daardoor aan de meerderheid oppositie in meerdere of mindere mate suggereert. Aan onze kiezers moet slechts worden voorgehouden, dat slechts een doel voor oogen staat, een christelijk kabinet en in het parlement drie groepen der christelijke partijen, vast aaneengesloten en tot hartelijke samenwerking bereid, onderling en met het Kabinet.

DE ANDERE PARTIJEN.

Dan kwam de inleider tot de houding, die de andere partijen ten aanzien van zulk een kabinet zullen innemen. Vooreerst de Staatkundig Gereformeerde Partij en de Hervormd Ger. Staatspartij. Het verleden voorspelt niet veel goeds, doch de tijden veranderen nog steeds en dwingen tot ernstig nadenken. De les van het heden moet toch deze partijen wel hebben bijgebracht, dat de door hen aangeheven leuze „tegen Rome” in feite een „voor Moskou” wordt. Zullen zij, die toch in Christus gelooven, het aandurven in deze omstandigheden steun te onthouden aan een Christelijk kabinet?
Ook de vrijzinnigen, onder wie er wel degelijk gevonden worden, die gelooven in Christus, zullen hun houding ten aanzien van een dergelijk kabinet hebben te bepalen. Al aanvaarden zij misschien meerdere grondbeginselen niet, toch zullen zij, geleerd door de dagelijksche ondervinding, moeten erkennen, dat het loslaten van de christelijke beginselen niet tot zegen strekt.
Ook zullen wij in de volgende Kamer stellig zien binnenkomen leden der N. S. B. Spreker wilde niet ingaan op het feit, dat ook katholieken bij die beweging hebben aangesloten. Tegenover het woord der bisschoppen past slechts kinderlijke gehoorzaamheid. Spreker begreep, dat deze partij het specifieke, dat haar van andere politieke partijen onderscheidt, niet zal willen prijsgeven, haar werkzaamheid in de Tweede Kamer zal moeten worden afgewacht, maar ook haar houding ten aanzien van een Christelijk kabinet, dat een beroep doet op steun tegen een gevaar, dat de wereld en ook ons land bedreigt.

Een brief van Mussert aan den Paus.
De heer v. Wijnbergen zeide hierover: „Toegeven wil ik, dat ten onzent de N.S.B. op heden niet streeft naar den totalitairen staat, maar anderzijds kan m.i. niet worden betwist, dat zij ten opzichte van de begrenzing van het terrein voor de Kerk en dat voor den Staat onjuist oordeelt. Onder dagteekening van 16 Juni l.l. heeft de heer Mussert een schrijven gericht aan den Paus, waarin deze woorden voorkomen: Dat dit streven naar een Godbelijdenden Staat overeenkomstig de eischen van Z. H. Paus Leo XIII, omschreven in zijn encycliek „Immortale Dei” het waarachtig doel en streven der N. S. B. is, wordt bewezen door haar program en verdere geschriften en haar handelingen.

Wanneer ik de oprechtheid van die woorden aanvaard, dan meen ik goeden grond te hebben te mogen verwachten dat juist onder leiding van een christelijk kabinet het de N. S. B. geheel duidelijk zal worden welke de staatstaak is, een taak — het zij gaarne toegegeven — op verschillende wijze te vervullen, maar ook, wat de Staat zorgvuldig te hebben vermijden, wijl hij niet in meerdere of mindere mate beletten zal, dat de Kerk haar zending ongerept volbrenge, die zij van Christus ontvangen heeft.

DE CHRISTELIJKE STAAT.

Dan wees de inleider op eenige eischen, die men aan een aldus geregeerden Staat mag stellen.
In de Grondwet zal moeten worden neergelegd, dat Nederland is een God-erkennende Staat, terwijl men den moed zal behooren te hebben, de conclusies te trekken, op verschillend gebied, die uit die Godserkenning door den Staat noodwendig voortvloeien.
De regeling voor het kiesrecht zal voorts onder de oogen moeten worden gezien, terwijl een regeling voor het partijwezen niet achterwege zal mogen blijven. En wie mocht meenen, dat na de Grondwetswijziging, die aanstaande is, in de eerste jaren van Grondwetswijziging zal moeten worden afgezien, zij er op gewezen, dat wij leven in een periode, die welllicht de wereld nooit heeft gekend. Hij denke, dat wij na de Fransche revolutie ook veelbewogen tijden hebben gehad en ga dan eens na, hoeveel staatsregelingen en Grondwetten we hebben gehad tusschen 1798 en 1818, vrij spoedig weer gevolgd door die van 1840 en 1848.
Mocht blijken, dat de onderstelling van algemeenen steun van de in God geloovenden aan een Christelijk Kabinet ongegrond is, dat allen, die in Christus gelooven, gezamenlijk niet in staat blijken, om verder te stuiten het verder voortgaan der machten, die de grondslagen van den Christelijken Staat ondermijnen, dan, maar ook dan pas, zou de blik gericht moeten worden naar een dictatoriaal gezag, dat daartoe wel in staat zou zijn.
Moge dat ons land bespaard blijven! En het zal ons land bespaard blijven, indien allen, die in Christus, in God gelooven, indien op de eerste plaats onze drie christelijke parijen, vast aaneengesloten, trouw en hartelijk samenwerkend hun plicht weten te doen.