Nieuwsblad van het Noorden/Jaargang 61/Nummer 245/Natuurkundig Genootschap

‘Natuurkundig Genootschap. „De evolutie van de mens”’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit het Nieuwsblad van het Noorden, woensdag 20 oktober 1948, p. 2. Publiek domein in de EU.
[ 2 ]

Natuurkundig Genootschap

„De evolutie van de mens”

Het Natuurkundig Genootschap heeft gisteravond het nieuwe seizoen geopend met een druk bezochte bijeenkomst in het Concerthuis, waarin prof. dr J. Ariëns Kappers sprak over „de evolutie van de mens”.
Prof. Ariëns Kappers wees er bij de aanvang van zijn voordracht op, dat, wanneer men spreekt over de evolutie van de mens, hierbij verschillende wetenschappen te pas komen. Bij de bestudering van de anthropologie speelt de theoretische biologie een zeer belangrijke rol. De eerste menselijke diluviale overblijfselen zijn gevonden in 1700, doch ook in de middeleeuwen had men reeds overblijfselen van praehistorische dieren gevonden. In de loop van de 19e eeuw zijn er tal van vondsten gedaan, welke er op wijzen dat in het diluviale (ijs) tijdperk reeds mensen hebben geleefd. In dit verband gewaagde spr. van de verdeling in tijdperken en cultuurperioden. Ten aanzien van zijn onderwerp beperkte spr. zich in hoofdzaak tot het diluviale quartaire tijdperk.
Bij een vergelijking van de tegenwoordige „homo sapiens” met de mens uit het diluviale tijdperk, valt onmiddelijk het grote verschil in schedelbouw op. De schedel van de tegenwoordige mens is namelijk aanmerkelijk hoger. Een belangrijk kenmerk van alle fossiele mensensoorten is voorts de sterk naar voren uitstekende rand boven de oogholten. Het aangezicht van de diluviale mens is spits en sterk gebouwd, waardoor dit aangezicht iets dierlijks heeft, in het bijzonder door de zeer brede onderkaak zonder kin. Aan de hand van enkele lantaarnplaatjes toonde spr. voorts nog enkele andere verschillen tussen de recente mens, de „homo sapiens”, en de „homo neandertalensis” uit de diluviale periode, om daarna aandacht te schenken aan de „aap-mens”, waarvan spr. de essentiële verschillen ten aanzien van de neantertal- en de recente mens uiteenzette, waarbij als demonstratiemateriaal enkele schedelmodellen uitstekende diensten bewezen, aangezien men hieraan van nabij de door spr. genoemde verschillen nader kon beschouwen.
Na nog gesproken te hebben over de aluviale mens, die meer nadert tot de recente mens, o.a. doordat zich een kin begint te ontwikkelen, ging prof. Ariëns Kappers over tot een bespreking van de ontwikkelingslijn, waarbij hij hoofdzakelijk op theoretisch terrein kwam.