Opregte Haarlemsche Courant/1893/Nummer 176/Eerste Kamer

‘Eerste Kamer. Zitting van Vrijdag 28 Juli des nam. 2¾ uur’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Oprechte Haarlemsche Courant, zaterdag 29 juli 1893, [p. 3]. Publiek domein.
[ 3 ]

Eerste Kamer.

Zitting van Vrijdag 28 Juli des nam. 2¾ uur. Ingekomen zijn een afschrift der op de j.l. Zondag gehouden meeting aangenomen motie betreffende de kiesbevoegdheid en de heden in de Tweede Kamer aangenomen wetsontwerpen. Deze zullen nog heden ten 4 uur in de afdeelingen worden onderzocht.
Aan de orde zijn de wetsontwerpen, betreffende:
Bekrachtiging van de overeenkomst betreffende de Greldersche-Overijselsche locaalspoorwegmaatij. en den locaalspoorweg van Enschedé naar Oldenaal.
De heer Fokker betoogt dat het voordeel, dat de Staat zal verkrijgen, de beschikking over een kleine spoorweglijn, niet opweegt tegen het nadeel dezer overeenkomst voor den Staat. Overigens ontkent hij de noodzakelijkheid dezer regeling der verhouding tusschen den Staat en de Holl. Spoorweg-Maatschappij, zooals als motief voor deze overeenkomst wordt opgegeven.
Het indirecte voordeel dat de Staat er door zal erlangen kan hoogstens de wenschelijkheid van den maatregel rechtvaardigen. Maar sprekers overtuiging is het dat de Staat positief nadeel zal lijden. Naasting moge op zich zelf wenschelijk zijn, de rampzalige spoorwegovereenkomst heeft evenwel tengevolge dat de Spoorweg-Maatschappijen de schatkist kunnen naasten.
Na eene becijfering ten betooge dat de finantieele toestand der Holl. Spoorwegmaatij. veranderd is na de spoorwegovereenkomst, geeft Spr. zijn twijfel te kennen of de hier bedoelde lijnen voor 1906 winsten zullen afwerpen.
En welke zal nu de positie zijn van den Staat wanneer die lijnen voor 1906 werden genaast, Spr. gelooft dat, ging de Staat er toe over, hij niet van de zwakste partij zou zijn. Het laat zich ook aanzien dat het internationaal rechtstreeksch vervoer eerder verminderd dan vermeerderd zal zijn, zoodat ten slotte zal blijken dat die kleine aansluitende lijnen eerder een lastpost dan een voordeel zijn. De Staat zou dus veel beter doen te overwegen wanneer hij tot naasting kan overgaan, dan thans deze overeenkomst te sluiten. Spr. acht het althans niet wenschelijk haar te bekrachtigen.
De minister van Waterstaat (de heer Lely) herinnert tot beter begrip dezer overeenkomst aan de geschiedenis der tot standkoming der betrokken lijnen om te doen uitkomen dat, moest de staat thans naasten, hij veel duurder zou moeten betalen, dan de aanleg heeft gekost. En ook wijst hij er op dat het doel aanvankelijk was om de lijn te doen exploiteeren door de aanliggende onderneming dan door eene spoorwegmij.
De bestaande spoorwegmaatschappijen stellen echter blijkbaar belang in de beschikking over deze lijnen, en het is bekend dat de Staatsspoorwegmij. waarde hechtte aan eene aansluiting te Winterswijk.
De minister verdedigt de wenschelijkheid om voor het geval de Staat overging tot naasting van de Holl. Spoorweg-Maatij., de Staat in het bezit zij van de kleinere lijnen en dat zoowel met het oog op de regeling der tarieven als met het doel om het vervoer uit Duitschland over Winterswijk te leiden.
Vrijwillige naasting door den Staat is niet licht denkbaar, doch wanneer de Staat gedwongen werd tot naasting over te gaan van den Holl. Spoorweg, dan is het van belang dat hij de lijntjes bezitte. En die gedwongen naasting zal plaats moeten hebben als de spoorweg-maatij. de overeenkomst opzegt. Maar dan zou de Staat geen verbinding met Duitschland hebben. Dit zag de heer Fokker te zeer over het hoofd. Immers de uitgangen naar Duitschland zijn alle in handen van andere maatschappijen. Van daar dat de Staat belang heeft bij eene aansluiting aan die zijde.
En al is het nu niet aan te nemen, dat de overeenkomst spoedig zal werden opgezegd, toch valt het niet te ontkennen dat het denkbeeld van staatsexploitatie der spoorwegen in de lucht zit.
Tegenover den heer Fokker verdedigt de minister den voor den aankoop der lijnen te betalen prijs, welke het bezit van die takken ruimschoots waard is, terwijl het voor hem nog de vraag is of niet bij naasting een hoogere prijs zou moeten betaald worden. Bovendien is het niet zeer waarschijnlijk dat de Staat later die lijnen tegen lageren prijs zou kunnen krijgen.
Ook ontraadt de minister dezen aankoop uit te stellen, omdat het dan onzeker is of de Staat dan nog denzelfden prijs als thans zal betalen.
Het wetsontwerp wordt verworpen met 29 tegen 5 stemmen.
Vóór de heeren L. van Nispen, Ven Welderen Rengers, Blijdenstein, Kist en Wertheim.
De vergadering wordt voor een half uur geschorst tot onderzoek van de straks ingekomen wetsontwerpen.

*

Bij de heropening der vergadering wordt medegedeeld, dat bij het onderzoek van de suppletoire begrooting van binnenl. zaken geklaagd werd over de overhaaste behandeling van dit wetsontwerp.
Aan de orde is: Verhooging der Indische begrooting, dienst 1893 (proef met de bereiding en verpachting van opium).
De heer Van Gennep kan de vroegere maatregelen niet beschouwen als de vrucht van een weldoordacht stelsel, als het onfeilbaar middel tegen smokkelen en meent ook dat door de thans voorgestelde wijze van verpakking het doel zal worden gemist, want men zal niet kunnen onderscheiden tusschen echte en gesmokkelde opium. De sluikhandel zal wel, verre van te worden tegengegaan, veeleer worden bevorderd, omdat de opium in de blikken zal doorgaan voor echte opium. Trouwens van een gelegenheid tot opium-smokkelen wordt steeds gretig gebruik gemaakt. En in opium-zaken is hij altijd bevreesd, en zijn ondervinding heeft hem geleerd, dat wanneer de Regeering denkt een Chinees bij den staart te hebben, hij de Regeering bij den neus heeft.
De inlanders zijn van hetzelfde slag. Kortom spreker heeft niet veel verwachting van de nieuwe wijze van verpakking. Toch zal hij voor het ontwerp stemmen omdat hij gaarne het nemen van een proef mogelijk wil maken. Doch dit daargelaten, verklaart Spr. zich bepaald tegen een proefneming van verkoop van opium in het klein, maar hij zal thans daarop niet verder ingaan, in afwachting dat bij de begrooting voor 1894 gelegenheid zal zijn een oordeel over zoodanige proefneming te vellen. Thans wil hij alleen zeggen, dat de verkoop van opium door personen, die er geen belang bij hebben of door inlandsche jongelingen van goeden huize voor rekening van het Gouvernement, hem een zonderlinge combinatie van denkbeelden toeschijnt. — Ook vreest hij dat de opiumquaestie door al die proefnemingen jaren lang zal blijven rusten. En ’t zal blijken dat evenals het pachtstelsel, elk ander stelsel zijn gebreken heeft. Dit is met de regie in China gebleken, waar sedert de invoering de smokkelhandel is toegenomen.
Daarom waarschuwt hij de Regeering uit al die proefnemingen niet te spoedig conclusiën te trekken. Ten slotte ondersteunt hij het denkbeeld om ook een proef te nemen met verkoop van door het Gouvernement bereide verpakte opium door pachters. Zou de minister den Gouverneur-Generaal willen aanbevelen, deze proef gelijktijdig met de andere te nemen?
De minister van Koloniën verklaart, waarom hij eerst is meegegaan met het voorstel der Indische Regeering om tubes van verschillende grootte aan te nemen. Hij heeft echter later genoegen genomen met grootere tubes, op advies dat zij beter aansluiten bij de bestaande. Dat nu het mooie er af is, kon de minister niet toegeven. Zij zullen voornamelijk in de centra gebruikt worden en ook geeft de minister niet toe, dat het bij dit stelsel onmogelijk is te verkennen of er gesloken is. Dit is wel degelijk mogelijk langs chemischen weg, waartoe een geleerd scheikundige beschikbaar is, geheel op de hoogte van de wetenschap op dit stuk. Tegenover den heer v. Gennep is de minister zeer voor het nemen van een proef met de regie, wegens de nadeelen aan de verpachting van het artikel verbonden. Het volgen van een anderen weg is dan ook in Indië met bijval begroet. De regie komt hierop neer, dat agenten in plaats van de pachters, voor het gouvernement zullen verkoopen, maar dat zal allerminst den verkoop aanmoedigen. De Regeering zal daarbij plichtsbetrachting weten te waardeeren. En nu is de proef voorgesteld ter bekoming van de noodige gegevens tot het vellen van een eindoordeel. De proefneming met de regie is daarom onafscheidelijk verbonden aan den maatregel omtrent de verpakking. De Indische Regeering moet beoordeelen of de proef in een pachtgebied zal genomen worden.
De heer Fransen van de Putte vraagt den minister of hij de Kamer bij afzonderlijk wetsontwerp in de gelegenheid wil stellen te beslissen over een proefneming met de regie.
Na repliek van den heer Van Gennep geeft de minister inlichting over de wijze waarop hij de wet zal uitvoeren.
Het wetsontwerp wordt daarna zonder stemming aangenomen, gelijk mede de wetsontwerpen tot verzekering van het verbod van het maken van verveningen door strafbepalingen, en de suppletoire begrooting van Binnenl. Zaken voor 1892.
Blijkens het verslag der Afdeelingen, staande deze vergadering voorgelezen, betreurde men de overhaaste behandeling van deze begrootings-aanvulling en de late indiening van het eerstgenoemde ontwerp.
De vergadering is daarna tot nadere bijeenroeping gescheiden.