Oude Kunst/Jaargang 2/Nummer 2/Daumier als caricaturist

Daumier als caricaturist
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum November 1916
Titel Daumier als caricaturist
Tijdschrift Oude Kunst
Jg, nr, pg 2, 2, 52-56

Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

[52]


DAUMIER ALS CARICATURIST

DOOR

THEO VAN DOESBURG.


I

      Zonder twijfel is er in de Fransche Kunst der XIXe eeuw geen tweede figuur van zulk een veelomvattende beteekenis aan te wijzen als die van Honoré Daumier. Daumier de caricaturist! Daumier de schilder! Daumier de beeldhouwer en vóóral Daumier de socioloog en révolutionnair!
      Om de beteekenis van dezen veelzijdigen kunstenaar naar waarde te kunnen schatten, moeten we ons Daumier denken, met het politieke Frankrijk van de eerste helft der XIXe eeuw tot achtergrond, omringd door zijn modellen: de ministers, députés, pairs en magistraten onder


Honoré Daumier. Enforcé Lafayette!...
attrape mon vieux!


Louis Philippe. Bij geen enkelen kunstenaar vinden wij zulke diepe sporen van dat woelige tijdperk in de geschiedenis van Frankrijk terug als in het oeuvre van Honoré Daumier. In meer dan 5000 teekeningen ligt het politieke en maatschappelijke leven van dien tijd vóór ons. Maar niet alleen dáárom, om hunne historische waarde, wekken deze teekeningen onze belangstelling, maar voornamelijk om de geestelijke en psychologische waarde. Om de geestelijke, omdat wij er in herkennen den lach van Rabelais, den satirischen geest van Juvenalis en Molière, de spookachtige fantasie der „Contes Drolatiques” van Balzac en eindelijk de tragisch-groteske levenshouding van Don Quichotte; om de psychologische waarde omdat wij er alle schakeeringen van de menschelijke ziel in uitgedrukt vinden.
      Het geheele Fransche leven uit dien tijd trekt, als eene wonderbaarlijke processie, aan ons voorbij. Niets wordt vergeten. Niets ontkomt aan zijn scherpen blik. Daumier is het Oog van het Frankrijk dier dagen en zijne caricaturen zijn de burlesque en groteske transformaties hiervan. Zoowel de meest schokkende gebeurtenissen als de gevolgen van de muiterij van het volk, neergelegd in zijn wereldberoemde litho „Rue Transnonain, le 15 Avril 1834” als de kleine pittoresque momenten uit het dagelijksch leven worden met de grootst mogelijke psychologische nauwgezetheid uitgevoerd. Zijn onuitputtelijke verbeelding wilde in elke stof vorm aannemen, om ’t even of die bestond uit klei, crayon, touche, olie- of aquarelverf. Elke stof wordt door zijne energie zoodanig beheerscht, dat zij gewillig de houding van zijn geest aanneemt. Gedwongen als een daglooner dagelijks over den lithografischen steen gebogen, alle mogelijke politieke gebeurtenissen en intriges met de litho-stift te ver-beelden en te ontwarren, bleef er voor ernstige studie niet veel tijd over. Vandaar dat hij het diepste van zijn ziel aan den steen moest toevertrouwen en zijn prenten ware meesterstukjes werden, die in hun nuanceeringen van zwart, wit en grijs een toongevoeligheid verraden, zooals wij die alleen maar bij de beste der landschapschilders van de Barbizon-school aantreffen.
      Wij kennen Daumier voornamelijk als caricaturist. Eerst na zijn dood werd hij als schilder van beteekenis, niet alleen voor zijn tijd, maar ook voor de geschiedenis, aanvaard.
      Waar velen op het gebied der actueele caricatuur, meestal verloren gaan in een soort illustratieve journalistiek, daar blijft elke litho van Daumier toch het merkteeken behouden van de geniale persoonlijkheid.
      Waren deze litho’s en schetsen voor zijn tijdgenooten wellicht niet meer dan een „amusement” het is thans wel een uitgemaakte zaak dat wij hier te doen hebben met een kunstuiting van zeer bizondere beteekenis.


II

      Afkomstig uit eene eenvoudige familie uit Béziers, waar zijn vader Jean Baptiste Daumier, glazenmaker en gelegenheidsdichter was, moest Honoré al zeer vroeg zijn eigen kostje verdienen. Zijn vader had hem bestemd voor het notarisambt en bezorgde hem een plaats als klerk op ’n notariskantoor, waar Honoré al vroeg vertrouwd raakte met de psychologie van het notaris- en advocatenleven. Wat hij hier geleerd heeft zal hij ons door zijn teekeningen toonen. Het eentonige, regelmatige leven van klerk beviel hem niet al te best en terwijl zijn vader de onsterfelijkheid trachtte te verdienen met het neerschrijven zijner „Veillées poétiques”, kraste de kleine Honoré alle mogclijke fysionomieën van menschen, die hij op kantoor of op straat gezien had uit zijn herinnering op elk stuk papier dat maar in zijne nabijheid lag.


[53]


53
OUDE KUNST


      Het is eigenaardig dat dit zijn werkwijze in later tijd bepaald heeft. Evenals de Japansche kunstenaars, was het herinneringsbeeld hem liever dan de visueele waarneming. Het is of het herinneringsbeeld in eene intiemere verhouding met de ziel staat, dan het visueel waarneembare en of deze herinneringsbeelden zich gemakkelijker aan de stof mededeelen. Daumier raadpleegde de natuur, nam haar in zich op, doch copieerde haar nimmer.
      Zijn weinig aanpasbare aanleg had hem van het begin af aan als auto-didact aangewezen en het is nog steeds een geheimzinnig verschijnsel, dat Alexandre Lenoir, de vertegenwoordiger van Theorie en Traditie, tot wien de vader van den jongen Honoré zich wendde, een aanmoedigend woord over had voor dien jeugdigen „gamin”, die zijn kwâjongensstreken in den vorm van teekeningen bedreef. Iets anders waren die eerste proeven zeker niet. Na een korten tijd op het atelier-Boudin werkzaam te zijn geweest, vond hij, door omgang met eenige jonge artisten, den vorm, waarin hij zijn woelig temperament kon uitdrukken en welke vorm hem, zoowel practisch als aesthetisch zou bevredigen: de lithografie. Zijn spontaneïteit voerde hem op geheel andere wegen dan die welke zijn voorgangers: Charlet, Monnier, Grandville of Traviès bewandeld hadden. In de eerste lithografieën, die hij voor La Silhouette maakte: Passe ton chemin cochon en Le Vieux Dra-


Honoré Daumier.
Bertrand j’adore l’industrie. (Les cent et un Robert Macaire No. 1)


Honoré Daumier. Le ventre Legislatif.
(Bruikleen firma R. W. P. de Vries.)


peau, wordt hij nog sterk beheerscht door Charlet en Monnier. Men zou uit deze angstvallige beginselen niet durven en kunnen concludeeren, dat Daumier in de caricatuur van Frankrijk ’n zoo persoonlijk accent zou aanslaan. Zijn onafhankelijke, democratische natuur is wellicht oorzaak, dat hij het groteske genre tot een geheel zelfstandige kunstuiting opvoert. De satire van het potlood nam bij Daumier een geheel nieuwen, algemeen-menschelijken, vorm aan. Hij vat in het begrip „caricatuur” veel meer samen dan zijn voorgangers, voor wie de caricatuur de uiterlijk aangegeven overdrijving was van een menschelijk gelaat of figuur, welke bereikt wordt door de verschuiving der normale proporties of door charge van de karakteristieke expressie van een gezicht. Deze soort van caricatuur of spotprent heeft niets te maken met wat Honoré Daumier aan den lithografischen steen toevertrouwde. Zijn caricatuur is methamorphose en elke figuur of handeling, die hij uitbeeldt is de gestalte van den een of anderen menschelijken zielstoestand.

      Wij zouden ten opzichte van de Caricatuur van twee soorten kunnen spreken: de edele en de onedele caricatuur. De edele ontstaat slechts uit de innerlijke aanschouwing en heeft niets met eene opzettelijke overdrijving van zekere gelaats- of lichaamsdeelen te maken. De vormen worden


3a


[54]


54
OUDE KUNST


door de geestes-houding, d.i. door de innerlijke waarneming van den artiest bepaald. Zij maken deel uit van het visioen en zijn als zoodanig gaaf in alle opzichten. De onedele caricatuur daarentegen dankt haar ontstaan slechts aan de uiterlijke waarneming, het model is niet het zinnebeeld eener zielsgesteldheid maar eenvoudig het mikpunt voor een persoonlijken spot. Is de spot van een hoogere orde, dan drukt hij zich in een hoogeren vorm uit, dan in een alledaagsche spotprent. Deze toch beperkt zich slechts tot den schijn, terwijl de ware, edele caricatuur het Wezen dient.


      Zij, die de caricaturen van Daumier beschouwen op dezelfde wijze en om dezelfde redenen als zij dat die van Hogarth of Monnier doen, zullen slechts aan de oppervlakte blijven. Het is niet den Schijn die Daumier in de caricatuur belichaamde, het is het Wezen en wel het wezen van Frankrijk en daar voor hem Frankrijk beteekende: de Menschheid, is zijn werk het getuigenis der algemeen-menschelijke psyche.

      Bij Daumier is het voor alles de Mensch, die, doordrongen van zijn rechten, wenschen en behoeften, zich plastisch uit. Zijn onderwerp is: de gemeenschapsziel. De menschen van zijn tijd waren daarvan slechts de vluchtige beelden. Daumier toont ons den mensch naar zijn innerlijke èn uiterlijke waarden.
      De innerlijke waarde is die van het Wezen; de uiterlijke waarde die van den Schijn. Hij kon van het Wezen slechts getuigen door middel van den Schijn. Het uitdrukken van het Wezen door den schijn kon slechts plaats hebben door het verleggen van het exclusieve naar het universeele.

      Door deze daad bracht Daumier de caricatuur op een hooger plan dan zijn voorgangers. De eenige van wien wij zouden kunnen zeggen, dat hij de caricatuur van Daumier voortzette, doch nimmer overtrof, is Steinlen. Bij beiden is de volksziel, – waarvoor zij leefden, dachten en streden, – innerlijk met de beeldende uiting verbonden. Bij beiden is het begrip „spot” van hooger orde, waardoor beider caricatuur op een hooger plan van de


Honoré Daumier. Robert Macaire
Agent d’affaires (Les cent et un Robert Macaire no. 14).


Waarheid getuigt en hierdoor hare beteekenis als vulgaire spotprent verloren gaat in die van literair-beeldende Kunst.

      De kunst van Honoré Daumier zouden wij beeldende psychologie kunnen noemen, in tegenstelling met de alledaagsche caricatuur, die wij als af-beeldende journalistiek moeten beschouwen.
      Bij deze laatste soort, de onedele caricatuur, geschiedt de deformatie met voorbedachten rade; opzettelijk. Op den romp wordt een te groot hoofd geplaatst; de neus wordt in verhouding tot de andere gelaatsdeelen te ver naar voren gebracht enz. enz. Er is geen harmonie in het geheel, omdat juist door de disharmonie het gewenschte resultaat bereikt moet worden.
      Bij de edele caricatuur wordt de charge als ’t ware door de psychische gesteldheid van het sujet zelf veroorzaakt. Elk gechargeerd onderdeel is in harmonie met het geheel; het gewenschte effect wordt door deze harmonie bereikt.
      Caricatuur in den diepsten zin, zooals Daumier haar opvatte, beteekent: het essentieele van het wezen uitdrukken door overdrijving van den schijn.
      Alles wat Daumier zag, transformeerde zijn nerveuze geest tot een aan den tijd onttrokken symbool. Zijn figuren zijn problemen; zielsproblemen. Hij deformeert, deproportioneert en decomposeert de natuurlijke vormen net zoolang tot deze vormen, vergeestelijkt, in eene nieuwe, rhythmische verhouding tot elkaâr komen te staan.
      Deze transformatie was niet eene moedwillige, maar eene noodwendige. Het was Daumier om de waarheid te doen en om nu deze waarheid, die niet die van den schijn, maar die van het wezen was te ver-beelden was hij genoodzaakt de uiterlijke verschijning, de leugen, te vernietigen en deze door overdrijving te vervangen door de groteske, innerlijke verschijning, opdat door deze verschijning – de caricatuur – de psychische atmosfeer zou ontstaan, die ons, bij het beschouwen zijner beste caricaturen, direct omgeeft en waarin wij kennis krijgen van het ware wezen zijner sujetten.
      Allen die het groteske werkelijk innerlijk beleefden,


[55]


55
OUDE KUNST


– d.i. met betrekking tot de teekenkunst zagen, – Rops, Daumier, Steinlen enz., raakten dikwijls door hun diepe visie aan den tegenovergestelden kant van het komische.
      Zoo ontstond, in de edele caricatuur, door samenwerking dezer uitersten het tragisch-komische; de tragiek van den lach.

      Het is deze tragiek, die als ’n zacht floers over de geheele Robert Macaire-cyclus ligt uitgespreid.


III

      Wij zijn in onze appreciatie voor kunstwerken altijd min of meer eenzijdig. Wij willen de schoonheid van de waarheid liever uitgedrukt zien door de devote en stille verschijningen der Boeddhistische en middeneeuwsche kunst, dan door de bewegelijke, hartstochtelijke verschijningen van het realisme. Het realisme ontstond in de kunst, toen de Natuur ging heerschen over de Genade; in de Renaissance. Zonder het realisme is de caricatuur niet denkbaar. Vandaar dat met het verdringen der Byzantynsche overlevering, toen Da Vinci en Michel Angelo zich met de hartstochtelijke werkelijkheid bezig hielden, de caricatuurzin herleefde.
      Deze zin voor het groteske komt in de kunst van Daumier tot volmaakte en zelfstandige uiting. Het verschil tusschen de middeneeuwsche, mystische kunstproducten en beste caricaturen van Daumier bestaat hierin, dat in de eerste de waarheid in rust wordt aanschouwd, terwijl Daumier onze belangstelling wekt door ons de schoonheid der Waarheid in onrust te toonen.
      Deze onrust ontstond door het psychische conflict tusschen Volk en Staat.
      De caricatuur-kunst van Daumier is het document van dit psychisch conflict; de oplossing in beelden der menschelijke hartstochten.

      De innerlijke waarde zijner teekeningen berust hierop, dat hij zijne sujetten aan het tijdelijke onttrekt en zoodoende de individueele ziel tot het symbool der groep-ziel maakt. Zijn figuren behooren allen tot één caricaturalen stam. Eén enkele haal, één enkele trek in ’n gelaat beschrijft ons even duidelijk de innerlijke gesteldheid van zijn sujet als een zielkundige analyse van een Balzac-type uit de „Comédie Humaine”. Beiden bewogen zich in de diepte, op den bodem der menschelijke hartstochten en


350
350

Honoré Daumier. Robert Macaire.


met dezelfde nerveuze bewegelijkheid van stijl beeldden zij de phychologische conflicten van de ziel van het individu en die der gemeenschap.


IV.

      In vele prenten uit de beginperiode van Daumier’s oeuvre treffen wij nog verschillende invloeden aan. De teekeningen, welke hij onder het pseudoniem van Rogelin (1830) voor „La Caricature” maakte, – zoo b.v. zijn „beruchte” Gargantua, voor welke hij naar Sainte-Pélagie moest verhuizen, – zijn zelfs middelmatig en onoorspronkelijk te noemen. Dat zijn tijdelijk verblijf in de gevangenis Sainte-Pélagie zijn scheppingskracht niet verstoorde bewijst hij met de in deze inrichting gemaakte prent „l’Imagination”, die hij door zijn vriend Ramelet voor de „Charivari” op den lithografischen steen deed uitvoeren. Doch ook deze teekening geeft ons nog geen indruk van Daumier’s persoonlijk kunnen. Veel beter en dieper van psychologische kennis en expressie is „Masques” (1831), een teekening die hij als vóórstudie maakte voor de beroemde „Le Ventre Législatif”. In zijn „Masques” getuigt hij van zijn persoonlijke visie. Het zijn psychische portretten van de voornaamste personen uit zijn tijd, als: Guizot, Etienne, Thiers, Lameth, Dupin, Kératry, d’Argout, Soult e.a.
      In La Caricature, het blad waaraan de journalist-redacteur Philipon de onsterfelijkheid dankt, verschenen achtereenvolgens een vijftigtal actueele prenten, waarvan de schoonste door Philipon in een speciaal supplement werden uitgegeven onder den titel: „Association Mensuelle Lithographique”. Tot deze serie behooren: „Le Ventre Législatif”, „Trés hauts et trés puissants moutards et moutardes légitimes”, „Ne vous y frottez pas! (La liberté de la presse) „Enfoncé Lafayette”! en „Rue Transnonain, le 15 Avril 1834.”

      Daumier heeft in twee typen het bewustzijn van zijn tijd belichaamd: in Robert Macaire en Ratapoil. Alle schakeeringen van de gemeenschapsziel vinden wij in de beroemde cyclus: „Le cent et un Robert Macaire” uitgedrukt. In Robert Macaire, de tooneelheld van het volk, vond Daumier de algemeene, maar ook de zeer bizondere uitdrukking voor de geestelijke agitatie van het Fransche Volk.

      Het is Thiers, die onder de hand van Daumier de gestalte van dezen volksheld aanneemt. In „Le cent et un


[56]


56
OUDE KUNST


Honoré Daumier. Ratapoil.


Robert Macaire” toont hij ons dezen voortdurend door zijn satelliet Bertram, omgeven in alle levens-schakeeringen en toestanden. Wij denken onwillekeurig aan den held van Gogol’s „Doode zielen” of aan den „Mercadet” van de Balzac.

      Robert Macaire en Ratapoil zijn de zeer expressieve gedaanten van twee ziels-stadia die op elkaâr volgen en uit elkaâr voortkomen. Daumier gaf hiermede vorm aan de levensverhouding tusschen volk en staat. In Ratapoil voltrekt zich de val van het keizerrijk; in Robert Macaire zijn de oorzaken tot dezen val uitgedrukt. Zij vormen te zamen het „document humain” van een zeker volk wiens ziel in opstand kwam tegen een régime dat het verachtte. Het Fransche volk zal in Ratapoil het resultaat van dat régime gezien hebben en in Robert Macaire het régime zelf met al zijn gebreken.

      De militaire houding van Ratapoil, de vreemdsoortige


L’Ivrogne.
(bruikleen firma R. W. P. de Vries.)


half-militaire half-burgerlijke kleedij, de enorme stok waartegen het lichaam leunt, maken deze figuur tot een symbool van verworden autocratisch gezag. Zeer karakteristiek is dit uitgedrukt in het, door den zorg van den staat, in brons afgegoten beeldje „Ratapoil” waarvan het klei-model Daumier diende bij het vervaardigen der litho’s: „Ratapoil et son état-major”; „Ratapoil et les paysans” e. a. Ratapoil is de ziel van het Avontuur. Het is Don Quichotte; het gebaar van den waan der ridderschap.

      Het spreekt vanzelf dat deze bezielde caricaturen bizonder geschikt waren de agitatie van een volk in een tijdperk van economische conflicten, te verhoogen en zijn bewustzijn wakker te schudden. Daarin schuilde wellicht de practische waarde dezer teekeningen.
      De aesthetische waarde werd eerst beseft, toen de geest zijn rustig evenwicht terug kreeg en men in deze verbeeldingen een onvergankelijke schoonheid moest erkennen. Zoo heeft de caricatuurkunst van Daumier bijgedragen tot het besef, dat de Caricatuur, op een hooger plan gebracht dan de alledaagsche spotprent en onttrokken aan alle toevalligheid, wel degelijk kan behooren tot de hoogste orde van Beeldende Kunst.