De Opmerker/Jaargang 36/Nummer 45/Het maken van bestekken

Het maken van bestekken
Auteur(s) [P.H. Scheltema]
Datum Zaterdag 9 november 1901
Titel ‘Het maken van bestekken’
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 36, 45, 356-358
Opmerkingen Reactie op de artikelenreeks ‘Het maken van bestekken’ van J.A. van der Kloes in Architectura; bevat citaat van J.A. van der Kloes
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein

[356]

356

[...]

HET MAKEN VAN BESTEKKEN.


      Over dit onderwerp gaf de heer J. A. van der Kloes in het Technische gedeelte van het weekblad „Architectura” eenige beschouwingen ten beste.
      Wij willen daar eenige opmerkingen tegenover stellen, niet omdat er veel tegen die beschouwing is in te brengen, maar, ronduit gezegd, omdat wij verwacht hadden, dat de leeraar aan de Polytechnische School ons wat leeren zou betreffende dit belangrijk onderwerp, dat hij eenige resultaten zou mededeelen van zijn studiën op dat gebied, studiën, waarvoor aan hen, die zich dag in, dag uit in de practijk der technische vakken moeten bewegen, den tijd ontbreekt en dat hij op grond van die resultaten eenige wenken zou geven, waarvan de mannen der practijk zouden kunnen profiteeren. In die verwachting werden wij teleurgesteld, want wat de schrijver mededeelt mag toch wel verondersteld worden aan ieder bouwkundige, die een paar jaren practijk achter den rug heeft, bekend te zijn, terwijl overigens onder vele vraagpunten daarbij aangehaald, onder eerlijke en verstandige menschen geen verschil van gevoelen meer bestaat en, waar dit wel het geval mocht zijn, door den schrijver geen nieuw licht daarop wordt geworpen.
      Reeds in de openhartige mededeelingen, waarmede de schrijver zijn onderwerp inleidt, komt duidelijk de fout aan het licht die het onderwijs aan alle technische scholen in meerdere of mindere mate aankleeft, namelijk deze, dat dit onderwijs te weinig voeling houdt met de praktijk en dientengevolge in vele opzichten bij de practijk ten achteren is, niet zoozeer wat de zuiver maatschappelijke vakken betreft, dan wel die, welke onmiddellijk tot de practijk in betrekking staan.
      De lezer oordeele zelf uit de volgende:

Inleiding.

      „Tot de vakken, waarin zij, die dingen naar de titels van Civiel- en Bouwkundig Ingenieur, aan de Polytechnische School te Delft, volgens de wet proeven van bekwaamheid hebben af te leggen, behoort het maken van ontwerpen, bestekken en begrootingen.”
      „Bij het aanvaarden mijner betrekking aan die school, werd mij het onderwijs in het maken van bestekken en begrootingen opgedragen. Het scheen mij toe, een zonderling onderwerp te zijn om er college in te geven; immers, zoo dacht ik, wie voor ’t eerst een bestek te schrijven heeft, neem als voorbeeld vóór zich een bestek, dat reeds dienst gedaan heeft, liefst bij een soortgelijk werk en werkt dit zoover noodig bij en om. En zelfs de meest ervaren bestekmaker zal niet licht verzuimen op gelijke wijze te werk te gaan, al was het alleen om er niets in te vergeten.”
      „Wel zonderling was het, dat ik bij geen der toenmalige technische Hoogleeraren eenige inlichting heb kunnen verkrijgen omtrent de eigenlijke bedoeling, waarmede dit college was ingesteld.”
      „Intusschen moest ik, zoo goed en zoo kwaad het ging, beginnen en zoo ontstond een cursus, waarvan de hoofdschotels zijn: het beschrijven van den gewonen loop van zaken bij het aanbesteden van bouwwerken; het aangeven van de eischen, die aan een bestek te stellen zijn; bespreking en beoordeeling van enkele bestekken; aangeven van eenige grondslagen voor het maken van begrootingen.”
      „Verder werd de tijd besteed aan het uitleggen en beoordeelen van sommige bepalingen betreffende bouwstoffen en onderdeelen van constructie. Als herhalingsonderwijs heeft dit laatste waarschijnlijk zijn nut gehad, vooral in de eerste jaren, toen het onderwijs in de kennis der bouwstoffen zelf nog minder volledig kon zijn dan tegenwoordig. Dan overigens kan het onderwerp geen groote belangstelling inboezemen, te minder omdat het college valt in het laatste studiejaar, waarin talrijke belangrijke onderwerpen de geesten in beslag nemen.”
      „Of er veel aan verbeurd zou zijn, indien dit college kwam te vervallen, is een vraag, die ik niet wensch te beantwoorden. Ik elk geval heeft het mij geleerd, de dingen van veel naderbij te bezien dan ik in vroeger jaren, toen ik zelf bestekken maakte in grooten getale, ooit heb gedaan.”

      Zonderling klinkt daarin vooral de aan het slot gestelde, doch onbeantwoorde vraag. Velen zullen met ons tusschen de regels een ontkennend antwoord op die vraag gelezen hebben en werkelijk, wanneer het college in het maken van bestekken en begrootingen zich bepaalr ror het in de vierde alinea van bovenstaande inleiding genoemde, dan kunnen wij ons voorstellen, dat de resultaten, die er tot heden mede bereikt zijn pover genoemd kunnen worden.
      Wat daar genoemd is kan hoogstens een inleiding vormen tot een grondige behandeling van het o. i. belangrijk onderwerp en het schijnt zich ook wel daartoe te bepalen, anders zou er voorzeker geen tijd overblijven, om nog in details te treden van sommige bepalingen betreffende bouwstoffen en onderdeelen van constructie, die er strikt genomen niet bij behooren.
      Meermalen heeft de heer v. d. K. verklaard bij het aanvaarden zijner betrekking als een kat in een vreemd pakhuis te hebben gestaan, ook wat betreft het onderdeel van de hem opgelegde taak, waarvan hier sprake is, blijkt dit het geval te zijn geweest.
      Maar hij had zich, dunkt ons, de moeite kunnen sparen bij de toenmalige technische hoogleeraren inlichting te zoeken en dit liever moeten doen bij collega’s, mannen van de practische uitvoering, dan zou het, eigen ervaring aan die van anderen toetsende, en liefst steeds in verbinding blijvende met de practische uitvoering, hem misschien niet zoo moeilijk zijn geweest, ook voor de oogenschijnlijk droge leerstof belangstelling te wekken.
      Wij ontveinzen ons niet, dat toen ter tijd aan het ontwerpen van een plan voor een dergelijk college groote moeilijkheden verbonden waren, dat daarvoor de voorbeelden schaarsch, of misschien in ’t geheel niet voorhanden waren, dat de leeraar dus verplicht was dit plan geheel van den grond op te bouwen en dat er minstens eenige jaren van studie noodig waren, om de grondslagen te leggen, waarop voortgebouwd kon worden, waarop het college zich geleidelijk kon ontwikkelen tot een dat wel geschikt was om belangstelling in te boezemen.
      Is het dit echter blijkbaar niet geworden dan moet


[357]

357

dit liggen of aan oorzaken, die wij niet kunnen beoordeelen, of aan de wijze, waarop de zaak is aangevat of opgezet. Het bevreemdt ons dat de heer v. d. K., toen hem de moeilijke taak was opgedragen, er niet dadelijk aan gedacht heeft, dat het maken van een bestek iets anders is dan het overschrijven van een ander bestek, dat hij niet dadelijk deze timmermansopvatting heeft laten varen voor een meer wetenschappelijke, waarvoor het ontwerp zeer zeker vatbaar is, evenals b. v. het boekhouden, dat hij ten minste niet begonnen is naar een wetenschappelijken grondslag te zoeken.
      Maar daarvan blijkt ons niets uit de boven aangehaalde inleiding. Er werd zoo goed en zoo kwaad het ging begonnen en...... voortgesukkeld, zoodat ook nu nog in den cursus de leidende gedachte schijnt te ontbreken en daaruit nog niet anders geworden is dan een inleiding.
      Beschouwen wij wat nader categorisch de omschrijving der hoofdschotels, en stellen wij ons daarbij duidelijk voor den geest dat het huer een cursus geldt in het maken van bestekken en begrootingen.

      „Het beschrijven van den gewonen loop van zaken bij het aanbesteden van bouwwerken.”
      Voorzeker mag deze bij de inleiding van het onderwerp niet ontbreken, zij moet uit den aard der zaak de inleiding tot het onderwerp vormen, doch men is te exclusief, wanneer men zich bepaalt tot den gewonen loop en men beschouwt de zaak niet wetenschappelijk.
      Er bestaan verschillende wijzen van uitvoeren van werken, dit moet de ingenieur en architect weten. Zoo zijn bijvoorbeeld reeds in een oude Fransche handleiding, Claudel’s Formules, Tables et Renseignements pratiques, Aide-Memoire des Ingénieurs, des Architectes, etc. van 1857, er vier beschreven, meer bepaald op spoorwegen betrekking hebbende.
      De verschillende wijzen van werken dienen allen in ’t kort beschreven te worden. Zij varieeren niet alleen naar den aard van het werk: grondwerk, spoorwegbouw, bruggenbouw, zeeweringen, bouw van openbare gebouwen, van fabrieken, van woonhuizen, die telkens in een of ander opzicht van invloed is op de keuze van den te volgen weg, maar bovendien naar plaatselijke toestanden, wetten, gewoonten, zeden, enz. Afgezien van de vraag, wat onder den gewonen loop te verstaan is, kan het niet anders of men moet zich bij de behandeling, alleen daarvan, bepalen tot zeer eenzijdige beschouwingen, onvoldoende, om den aanstaanden ingenieur of architect een overzicht te geven, dat hem in staat zal stellen den in elk bijzonder geval te volgen weg te vinden.
      Te meer is het noodig hem in dit opzicht voor te lichten, omdat bij velen in onzen tijd twijfel is gerezen, of de gewone loop van zaken bij aanbestedingen wel de in alle opzichten meest gewenschte is. Wij wijzen slechts op de pogingen, die aangewend worden voor, de proeven die genomen worden met partieele aanbestedingen, uitvoering in eigen beheer en combinaties van verschillende manieren, die zeker de aandacht verdienen en waarvan de heer v. d. K. niet onkundig kan zijn, wij zouden zeggen niet onkundig mag zijn, die hij niet negeeren mag.

      Het aangeven van de eischen die aan een bestek te stellen zijn.
      Daarmede moet het onderwijs in het maken van bestekken aanvangen, of beter nog, met het geven van een definitie, wat een bestek eigenlijk is en zijn moet. Heeft men dit in het algemeen bepaald en omschreven, dan zal men onvermijdelijk alweder moeten beginnen met de behandeling van verschillende soorten van bestekken naar de soort van het werk, waarnaar zich de eischen wijzigen.
      Ook uit een ander oogpunt zou daarna het onderwerp moeten worden beschouwd, namelijk of het geldt uitvoering van een werk, onderhoud van een werk of levering van materialen en dan komt eigenlijk eerst het maken van bestekken aan de orde, de systematische indeeling, de manier van beschrijving, in één woord de techniek van de geheele inrichting in alle onderdeelen, de hulpmiddelen, die daarbij aan te wenden, de termen, die daarbij te gebruiken zijn, enz.
      Hier zijn wij aan den eigenlijken hoofdschotel, waarbij de leeraar zijn leerlingen te vertellen heeft niet alleen hoe een bestek gemaakt behoort te worden, maar practische oefeningen in het opzetten en maken van bestekken of gedeelten van bestekken niet mogen ontbreken.
      De keus van onderwerpen voor dergelijke oefeningen is waarlijk rijk genoeg. „Greift nur hinein in...... den vollen Praxis!”, zouden wij daarbij den leeraar willen toeroepen, met een variant op Goethe’s woorden. Ook het „da wo ihr’s packtst ist’s interessant” is hier van toepassing.

      Bespreking en beoordeeling van enkele bestekken.
      Deze is onmisbaar bij het vorige. Vooreerst toch moeten voorbeelden voorhanden zijn van bestekken voor verschillende soorten van werken, dan ook zulke, die als voorbeelden van uitvoerings-, onderhouds- en leveringsbestekken kunnen dienen, eindelijk bestekken van officieele en van particuliere directiën. Al dit materiaal moet met zorg gekozen en met verstand gebruikt worden en zal dan zeer veel kunnen bijdragen, om het onderwijs in het maken van bestekken toe te lichten, de leerlingen daarin spoedig thuis te doen geraken.
      Vaak zullen die voorbeelden kunnen dienen om aan te wijzen hoe het niet behoort, maar nimmer zullen zij mogen dienen als voorbeelden om gedachtenloos na te schrijven.
      Zij behooren in de hand van de leeraar te blijven en alleen gelezen te worden door zijn bril.

      Aangeven van eenige grondslagen voor het maken van begrootingen.
      Ofschoon er in de wijzen van het maken van begrootingen in de hoofdzaken niet zooveel verscheidenheid is als in die van het maken der bestekken, zoo bestaan daarvoor toch ook zeer verschillende manieren. Een aannemersbegroting ziet er gewoonlijk heel anders uit dan een ingenieurs- of architectenbegrooting.
      Maar in ’t algemeen kunnen bij het onderwijs in het maken van begrootingen de voorafgaande inleidende beschouwingen veel beknopter worden opgevat en het is daarbij gemakkelijker een rationeele methode toe te passen, een goede handleiding te geven, omdat afwijking van aangenomen stelregels daarbij niet zoo vaak noodig zal zijn als bij het maken van een bestek.
      Daarvoor zijn meerdere goede voorbeelden voorhanden en het komt hier vooral aan op een goede indeeling, een overzichtelijke groepeering der cijfers en een inrichting, die de contrôle gemakkelijk maakt en waaruit ook gemakkelijk na te gaan is hoe men aan de cijfers is gekomen.
      Men kan echter na het vaststellen van eenige regels of aangeven van eenige grondslagen, zooals de schrijver het noemt, nog maar niet voor den voet weg over gaan tot het in elkaar zetten van een begrooting.


[357]

358

      Daarvoor is eerst nog een aantal voorafgaande bewerkingen noodig, als uittrekking van Hoeveelheden, Berekeningen van Arbeidsloonen, Vaststelling van Eenheidsprijzen enz. en die bewerkingen op zich zelf geven ook al weder wegens de groote verscheidenheid in de soorten van werk, in den aard der materialen den leeraar zeker stof genoeg om er verscheidene college-uren aan te kunnen wijden.
      Met begrootingen in het algemeen en met deze bijkomende bewerkingen in het bijzonder, wordt in de practijk wel een swild omgesprongen. Men heeft soms niet den tijd, maar men gunt zich ook vaak niet den tijd, om daar de vereischte zorg aan te besteden. Waar echter is een schoonere gelegenheid te vinden, om deze dingen naar behooren te behandelen dan in een college over het maken van begrootingen?

(Wordt vervolgd.)