☾ 42 ☽
’t Stadhouderſchap gehandhaafd. Die ’er zig tegen verzet, wordt aan het Hof met een zwarte Kool geteekend, zo als niemand meer heeft ondervonden dan de Heer van Capellen van de Pol. Gylieden begrypt, intusſchen, myne Landgenooten! dat het gevolg van die Militaire Jurisdictie is, dat wy tegens een militair geen meer regt kunnen krygen, dan onze Heer de Prins ons gelieft te vergunnen, wat zy Ulieden ook misdaan hebben, of hoeveel zy Ulieden ook ſchuldig zyn. Hoe daarenboven de Juſtitie door die krygslieden, die natuurlykerwyze meer verſtand van den Oorlog dan van de Rechten hebben, wordt behandeld, en hoe koſtbaar en moeilyk het is om voor een vreemde Rechtbank, om in den Haag, voor den Hoogen Krygsraad, tegens een militair recht te gaan halen, hebben zo veelen van Ulieden ondervonden, dat ik my daar niet verder behoeve over uittelaten. Doch ik keere weder daar ik gebleven was.
Het Kwartier van Nymegen had, voor ’t geld der Ingezetenen, de Graafſchap Kuilenburg gekogt. De laffe Regenten, om aan den nieuwen Afgod eene offerande te doen, bieden hem die Graafſchap aan, en hy neemtze. De Ooſtïndiſche Compagnie preſenteert hem niets minder dan een drieëndertigſte van alle hare Uitdeelingen; de Amphioen-Sociëteit, ik weete niet hoe veele Actien; hy ſleept ’t alles in zyn nest. Kan zulk een Man, myne Landgenooten! met den ouden Vader Samuël zeggen: Ziet hier ben ik, betuigt tegens my voor den Heere, wiens Osſe ik genomen hebbe, en de wiens Ezel ik genomen hebbe, ende wien ik verongelykt hebbe, wien ik onderdrukt hebbe, en van wiens hand ik een geſchenk genomen hebbe? — Kan zulk een Prins, die openlyk voorgeeft, dat hy ’t zig een onwaardeerbaar voorregt rekent, het voorwerp der liefde van een VRY VOLK te wezen, en nogtans een gezag aanneemt en erfelyk aan zyn geſlacht hecht, dat met alle denkbeelden van vryheid onbeſtaanbaar is, in ernst eisſchen, dat men hem gelooft? Gelooft my, myne Vrienden! wat men Ulieden ook moge voorpraten en voorpreken, welke betuigingen onze Erfſtadhouders Ulieden ook mogen doen van alles voor Ulieder vryheid te willen opzetten en die in eeuwigheid te zullen