Deze pagina is proefgelezen
XLVI.
HERFSTLIEDJE.
De takken zijn dun,
Ik ruik de run
Van de eiken, —
Ik ruik de run
Van de eiken, —
De berken zijn wit,
Op een bank zit
Ik te kijken.
Op een bank zit
Ik te kijken.
Daar klautert het licht
— Wat mooi gezicht! —
Door de takken naar boven:
— Wat mooi gezicht! —
Door de takken naar boven:
't Is allemaal louter
Goud, o! je zoudt er
Wel van willen rooven !
Goud, o! je zoudt er
Wel van willen rooven !
De wind zit in de
Gele linde
Wat te vertellen, —
Gele linde
Wat te vertellen, —
Kijk! dien kastanje:
Daarvan kan je
De blare' al tellen!
Daarvan kan je
De blare' al tellen!