Deze pagina is proefgelezen
VIII.
DROOMEN.
Mijn droomen in den laten morgen waren
Als scheuren door Japansche zachte prenten,
Waar stroomen liefde doorgeloopen waren
Tot milde golven van Japansche zeeën,
Waar vrome eilande' in gelegen waren,
Als platte bladen in gebedenboeken
Van glad geschilderd goud.
Als scheuren door Japansche zachte prenten,
Waar stroomen liefde doorgeloopen waren
Tot milde golven van Japansche zeeën,
Waar vrome eilande' in gelegen waren,
Als platte bladen in gebedenboeken
Van glad geschilderd goud.
Mijn droomen in den laten morgen waren
Als wijze boeken van Japansche teekens,
Die als Japansche kinderlachjes waren,
Van kindertjes die door de bladen kropen
En met een zonnestraal aan 't spelen waren,
Waarvan de slierten door de boeken draaiden
Als staarten rimplend goud.
Als wijze boeken van Japansche teekens,
Die als Japansche kinderlachjes waren,
Van kindertjes die door de bladen kropen
En met een zonnestraal aan 't spelen waren,
Waarvan de slierten door de boeken draaiden
Als staarten rimplend goud.
Mijn droomen in den laten morgen waren
Als staarten van gekrulde lieve draken,
Die van de vazen afgegleden waren
En edel speelden in de diepe schotels,
Waarin hun oogen neergezonken waren
En zwijgend blonke' als vriendelijke droppels
Van zacht gesmolten goud.
Als staarten van gekrulde lieve draken,
Die van de vazen afgegleden waren
En edel speelden in de diepe schotels,
Waarin hun oogen neergezonken waren
En zwijgend blonke' als vriendelijke droppels
Van zacht gesmolten goud.