Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/27

Deze pagina is proefgelezen

IX.

DE DRALERS.


Het welig licht was afgekomen
En lei zich aan de kim te rust,
De groote zee begon te droomen
En spoelde heur rozeroode zoomen
Over de stil vergulde kust.

Wij vulden met ons beider leven
De dommelige avondlucht,
Tot wij verwonderd staren bleven —
Een stip kwam naar ons heengedreven —
Een nevelige vogelvlucht.

De lucht hing vol van purpre vegen —
Wij voelden ons zoo vreemd te moe,
Was het een vlucht? — wij hoopte' en zwegen —
Wij meenden ze te zien bewegen —
Zij kwamen langzaam naar ons toe.

De hemel begon uit te dooven —
Met open lippen wachtten wij,
En zagen weifelend naar boven,
En bleve' en wilden nog gelooven —
Zij kwamen langzaam naderbij.