Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/43

Deze pagina is proefgelezen
Ook aan de vrouwen — van fatsoen
— De onfatsoenlijke uitgezonderd,
Die geen fatsoenlijk mensch bewondert —
Kan de natuur niet veel meer doen: —

Zij hebben wat van Eva beet,
Maar schijnen van 't oorspronkelijke
Toch wel wat héél ver af te wijken —
Behalve dan, soms, uitgekleed.

Eerst als de mensch is heengegaan,
Aan 't einde van zijn leelijk liedje
En sluimert onder een margrietje,
Doet hij wat aangenamer aan.

Tenzij er, ter gedachtenis,
'n Portretje in een glazen doosje,
Een engeltje, of een kralen roosje,
Of zoo een „monumentje” is.
— — — — — — — — — — — —
Ach — werd de mensch maar eindlijk wijs
En stoorde hij zich aan geen praatjes,
Dan kwam hij — met wat vijgeblaadjes —
Wel weer terug in 't paradijs!