Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/48

Deze pagina is proefgelezen
Wanneer bloeien ook ons al de doornige hagen,
Wanneer komt ook voor ons eenmaal de lentedag,
Die ons niet meer een kruis op de schouders ziet dragen,
Maar een bloeiende twijg — en een bloedroode vlag! —

O hij wacht ons, hij wenkt ons — waakt op proletaren!
Want het is onze adem die die lente wekt,
Want het is onze schoot die die lente zal baren
En ons hart waaruit ze eenmaal haar levenskracht trekt!

O hij komt, want hem draagt ge in uw hoopvolle handen,
Hij ontbloeit aan uw lichaam, hij bot uit uw bloed —
De dag dien we als een vuur in ons oog voelen branden,
Die de duistere verte verlicht met zijn gloed.

't Is de dag die met iedere lente ons nadert,
't Is de dag der bevrijding — de dag van den Mei —
't Is de dag die gansch 't volk om ons vaandel vergadert —
O zij allen — zij allen — en niet alleen wij! —

Het is lente geworden — waakt op proletaren!
Wij zijn nog maar een zwervende stem in de lucht,
Wij zijn nog maar de gidsen en de martelaren,
Wier gebeent' die toekomstige lente bevrucht.

Maar gelijk elke lente al haar glanzende loover,
Al haar weelde opbouwt uit het schamele zaad
En zich breidt als een bloeiende zegening over
Al het oude, dat rot en vervalt en vergaat, —