Deze pagina is proefgelezen
XXVIII.
DE HEMELSPIEGEL.
Als twee lichten dwalen
Wij den hemel door,
Als de sterrestralen
Die in 't duister dalen
Wischt de nacht ons spoor.
Wij den hemel door,
Als de sterrestralen
Die in 't duister dalen
Wischt de nacht ons spoor.
Onze banen vonden
Beider glanzend bed,
Sinds die lichte stonde
Schrijven zij heur ronde
Naar gelijke wet.
Beider glanzend bed,
Sinds die lichte stonde
Schrijven zij heur ronde
Naar gelijke wet.
Verre stemmen geven
Ons eenzelfden naam,
Doch wij beiden bleven
Naast elkander zweven,
Vielen nimmer saam.
Ons eenzelfden naam,
Doch wij beiden bleven
Naast elkander zweven,
Vielen nimmer saam.
Zilvren regen ruischt er
Onze baan voorbij —
Dan weer dooft die luister
En wij ijle' in 't duister,
Slechts elkaar nabij.
Onze baan voorbij —
Dan weer dooft die luister
En wij ijle' in 't duister,
Slechts elkaar nabij.