Deze pagina is proefgelezen
Wij hielde' een bleeken schat in onzen schoot;
Een huivering gleê van de stille blären,
De maan peinsde in 't spinrag,
Staarde ons aan — —
Kom gij die met mij zijt, moede genoot,
Gedenk te leven! en aanvaard de jaren
Met 'n vriendelijken lach —
Laten wij gaan!"