Pagina:Adama van Scheltema, Van zon en zomer (1918).pdf/37

Deze pagina is proefgelezen


En daarboven stond de hemel —
Die liet groeien het dunne graan.
Die blies immer den molen aan 't malen.
Die draaide om de dagen zijn stralen
En zag de menschen bidden gaan;
Die maalde hun hart,
Die maalde hun zweet,
Die maalde hun bitter, bitter leed —
En op aarde stortte het vlammend vuur
Van den grooten hoogen hemel!