Pagina:Adama van Scheltema, Van zon en zomer (1918).pdf/44

Deze pagina is proefgelezen


DE BOEKWEIT


De donkere grond waar zij staat,
Dringt haar bloedenden steel uit de voren. —
Als een bruid glimlacht haar gelaat;

Waar de akker het hemelhoog koren
— Dat diep onder eigen last boog —
Al zijn ruischende goud heeft verloren,

Rijst! rijst met de zon in haar oog.
Rijst uit vlammen en brandende bladen
De bloeiende boekweit omhoog! —

En zoo zijn wij! — kameraden!