Pagina:Adama van Scheltema, Van zon en zomer (1918).pdf/59

Deze pagina is proefgelezen

De boorden en de naven stampen,
Haar bodem kraakt —
De aarde barst uit alle rampen,
Haar koers bewaakt!

Ons wordt de schemer der gevaren
Eén harmonie,
Ons wordt het lied der witte baren
Één melodie!

Ons rijst achter de verre zwerken
Een bleeke schijn,
Ons kan dit leven lief en werken
Gelukkig zijn!

Als eens ons hoofd, teruggebogen,
Ten onder gaat.
Glimlacht in onze doode oogen
De dageraad!

Wij voelen de aarde onder ons beven,
Wij richten haar! —
Broeders! het is zoo mooi dit leven!
Broeders — — zoo zwaar!


Zomer 1901.