Pagina:Adama van Scheltema, Zingende stemmen (1916).pdf/27

Deze pagina is proefgelezen

De glans van 't valsche wapen;
Zij zijn uit huis en hof vergaard,
Zij stijgen op hun stampend paard —
En uit hun harde oogen staart
De doodswil van het wapen.

En overnieuw! — en nieuwen weer: „te wapen!”
Ligt de eerste vijand neergeveld,
Dan gaat het gauw om goed en geld,
Dan groeit de waanzin van 't geweld
Te rooven en te kapen, —
Dan gaat het om een mensch zijn dood,
Een mensch zijn goed en bloed en nood —
Zoo verven zij de wereld rood
Met hun betooverd wapen! — —

Te wapen! — hoor: „te wapen!”
Waar hijgend heel een menschheid streed,
Waar heel de wereld druipt van leed,
Rijst uit de aard een nieuwe kreet:
„Te wapen! — óns het wapen!”
En 't roept — het groeit, het nieuwe woord —
O makkers! roept het verder voort,
Dat ieder menschenkind het hoort: —
„Ontwapen hen! ontwapen!”

21