Deze pagina is proefgelezen
Ach, maar zij zijn dicht,
Als dat starende raam —
En ik geloof niet zoo meer
Aan zooveel lieve geheimen.
Wat is mijn eigen geheim,
Waar ik zoo lang naar zocht —
Geloof ik nog zelve aan
Dat oneindige wonder —?
Beter is 't de zon te zien
Tusschen de jaloezieën door,
En naar den waaiende wind —
En beter droomen dan weten.
Zie zie! de fonklende zon
Tusschen de jaloezieën door ——
Zij klapperen zacht in den wind —
Zacht, zacht tegen mijn hart!
37