Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/104

Deze pagina is gevalideerd

— 80 —

veel grootere V-vormige zwarte vlek. Zij zoekt bij voorkeur drooge, onbebouwde streken, heidevelden, hooge veenen en bosschen. Zij leeft liefst onder lage struiken, vooral braambeziën en boschbeziënsoorten, als ook in het mos. Het is deze adder, wier levenswijze uitvoerig is beschreven in de zeer bekende verhandeling van onzen landgenoot van lier.

Het is hier de plaats, met een woord melding te maken van de andere slangen, welke, behalve de Vipera berus, in ons vaderland worden gevonden. Men kent er slechts twee, de Coluber natrix en de Anguis fragilis.

De eerste, de Coluber of Tropidonotus natrix, onze gewone "ringslang," die in veel grooter getal in dezelfde provinciën van ons land wordt gevonden, is niet alleen te onderscheiden door hare grootte,—zij kan van 3 tot 5 R. voeten bereiken,—maar ook door haren ongevlekten rug en haren witten buik; vooral echter zeer gemakkelijk door de breede witte vlekken, die zij min of meer in den vorm van eenen halsband of ring, op den nek vertoont. Voorts verschilt zij nog van de vorige, door meer in troepen te leven, door het water te beminnen, en inzonderheid door het ontbreken van gifttanden. De ringslang toch behoort tot de niet giftige dieren.

De derde inlandsche slang, mede het meest in Gelderland, Drenthe, enz. levende, is de Anguis fragilis of de "hazelworm." Zij is eigenlijk geene ware slang. Daar zij onder de huid nog sporen van ledematen (het sleutelbeen, het schouderblad, enz.) bezit, wordt zij tot de hagedisachtige dieren gebragt. Zij staat op de grens tusschen deze en de slangen. Zij is verreweg de kleinste van deze drie inlandsche reptiliën, daar zij bij ons niet