— 82 —
schomburgk op zijne reize meermalen heeft ontmoet, en waarvan hij de doodelijke krachten uitvoerig heeft beschreven;—de Trig. lanceolatus, de zoogenaamde Fer de lance, de "lansadder" of "gele slang" van Martinique. Op de suiker- en andere plantaadjes van dit eiland vooral, telen zij, in verband met het heerleger van ratten aldaar, met welke zij zich voeden, op schrikbarende wijze voort. Cuvier noemt haar: le plus dangereux reptile des îles à sucre, en werkelijk beneemt zij er jaarlijks vele negers het leven.
Het derde of laatste geslacht eindelijk leveren de Crotali of ratelslangen op. Deze zijn wel is waar gevaarlijk, doch hare beeten worden in het algemeen niet zóó volstrekt doodelijk geacht, als die van de vorige slangen. De ratelslangen behooren uitsluitend in Amerika te huis. Deze dieren zoeken bij voorkeur de eenzame, drooge en warme savannes op, en wagen zich hoogstens tot aan de zoomen der bosschen. Meestal worden zij diep landwaarts in veel menigvuldiger, ofschoon catesby de noordelijke soort ook in bewoonde streken heeft gezien. De warmte zoekende, dringen zij er zelfs tot in de woonhuizen door, en men heeft zulk een' onwelkomen gast daar soms wel eens in de bedden aangetroffen! Gelukkig nog, dat de ratelslang, even als de meeste andere groote giftslangen, traag van aard is, anders zou de last daarvan in de slangenlanden ondragelijk zijn.
De twee voornaamste soorten (Crotalus horridus en durissus) zijn aan het uiteinde van den staart voorzien van een rateltoestel, weshalve zij ook wel caudisonae of strepitantes zijn bijgenaamd. Alleen eene derde soort heeft dit apparaat niet, en wordt uit dien hoofde Crotalus muttis, de "stomme" ratelslang, geheeten. Bij haar eindigt de staart alleen in eene scherpe en harde punt. Deze verschilt ook in zoo verre van de vorigen, dat zij wèl in de bosschen voorkomt, van daar