— 91 —
Tegen elf ure des morgens, daalde de barometer sterker. Hij stond toen op 29,80 d. (757mm). Naar de noordzijde werd de hemel donkerder. De passaatwind ging echter voort te waaijen en ons eene aangename frischheid aan te brengen; doch ten twee ure ging hij geheel liggen, en het kwikzilver in den barometer daalde toen met nog grootere snelheid.
De nabijheid des storms kon nu niet betwijfeld worden. De bewoners der naburige hutten, welke bij de plantaadje behoorden, kwamen nu bij troepen op Dog-Hill-House, om troost en veiligheid te zoeken in het gezelschap der blanken.
Ten drie ure blies eene woedende windvlaag over het eiland. Verlangend om te weten, welke voorzorgen de schepen op de reede hadden genomen om den strijd met de elementen te kunnen doorstaan, sloop ik het huis uit, vanwaar men het uitzigt op de ankerplaats heeft. Doch daar de wind intusschen toenam, oordeelde ik het na eenige oogenblikken geraden weder huiswaarts te keeren. Om dezen terugtogt veiliger te doen, zoude ik hebben moeten kruipen langs eenen aarden wal, welke den tuin begrensde, waardoor ik eenigzins beschut ware geworden; doch niet het minste denkbeeld hebbende van de kracht des orkaans in zijn eerste tijdperk, waagde ik het eene deur voorbij te gaan, die op den weg uitkwam. Op hetzelfde oogenblik werd ik door eenen verschrikkelijken rukwind op den grond geworpen, en rolde over de helling van den bodem, als ware ik voortgestoten door de krachtige hand van eenen reus. Aanvankelijk hield ik mij voor verloren, want de haven van St. John bevond zich in de rigting, welke ik aldus tegen wil en dank volgde. Gelukkiglijk bereikte ik, alvorens aan de zee te komen, een moeras waarin eenige struiken waren, waaraan ik mij vastklemde, en met welker behulp het mij gelukte mij weder op te rigten. Na eenige minuten gerust en mijne zinnen verzameld te hebben, beproefde ik, gebruik makende van eenige heuvelhellingen, waarachter ik mij verschuilen kon, Dog-Hill-House te bereiken, waar ik dan ook eindelijk na veel inspanning weder aankwam.
Het oorverdoovende gebulder van den storm hield aan; de prachtige tamarindenboom, die heen en weder slingerde, als ware hij